1.1 Elektrische energie
Energie omzetter= Een elektrische apparaat, deze zet elektrische energie om in
andere energie soorten. Zoals: warmte, licht, beweging of straling.
Vermogen= Hoeveelheid energie dat je per seconden je gebruikt. (P)
Watt= De eenheid van vermogen. (W)
Kilowatt= De eenheid van een grote vermogen. (kW) → 1 kw =1000 W 1 kw =1000 W
Kilowattuur= Een eenheid voor energie die bij elektrische energie wordt gebruikt
in een uur. (kWh)
Joule= Een eenheid voor energie.
1.2 Spanning en stroomsterkte
Spanningsbron= Bron die energie levert.
Stroomkring= De elektrische stroom vervoert de energie van de bron naar het
apparaat. Na het afgeven van de energie loopt de elektrische stroom door
de afvoerdraad weer terug naar de spanningsbron.
Elektronen= Zijn deeltjes elektrische stroom.
Stroomsterkte= De elektrische stroomsterkte geeft aan hoeveel elektronen er per
seconden door het apparaat gaan. (I)
Ampère= Eenheid van stroomsterkte. (A)
Ampèremeter= Meter waarmee je stroomsterkte meet.
Spanning= De energie die de electrische centralen (=Batterij) meegeeft. (U)
Volt= Eenheid van spanning. (V)
Voltmeter= Meter waarmee je spanning meet.
, 1.3 Weerstand
Weerstand= De weerstand geeft aan in welke mate de stroom wordt
tegengehouden door een draad. (R)
Ohm= Eenheid van weerstand. (Ω))
Wet van Ohm= De weerstand bepaald samen met de spanning hoe groot de
de stroomsterkte wordt.
1.4 Elektrische schakelingen
Serieschakeling= Heeft geen vertakkingen: er is maar één stroomkring, als je één
lampje losdraait gaan alle lampjes uit
Parallelschakeling= Heeft verschillende vertakkingen: elke vertakking is een
aparte stroomkring. Als je één lampje losdraait blijven de andere 2
branden.
Energie omzetter= Een elektrische apparaat, deze zet elektrische energie om in
andere energie soorten. Zoals: warmte, licht, beweging of straling.
Vermogen= Hoeveelheid energie dat je per seconden je gebruikt. (P)
Watt= De eenheid van vermogen. (W)
Kilowatt= De eenheid van een grote vermogen. (kW) → 1 kw =1000 W 1 kw =1000 W
Kilowattuur= Een eenheid voor energie die bij elektrische energie wordt gebruikt
in een uur. (kWh)
Joule= Een eenheid voor energie.
1.2 Spanning en stroomsterkte
Spanningsbron= Bron die energie levert.
Stroomkring= De elektrische stroom vervoert de energie van de bron naar het
apparaat. Na het afgeven van de energie loopt de elektrische stroom door
de afvoerdraad weer terug naar de spanningsbron.
Elektronen= Zijn deeltjes elektrische stroom.
Stroomsterkte= De elektrische stroomsterkte geeft aan hoeveel elektronen er per
seconden door het apparaat gaan. (I)
Ampère= Eenheid van stroomsterkte. (A)
Ampèremeter= Meter waarmee je stroomsterkte meet.
Spanning= De energie die de electrische centralen (=Batterij) meegeeft. (U)
Volt= Eenheid van spanning. (V)
Voltmeter= Meter waarmee je spanning meet.
, 1.3 Weerstand
Weerstand= De weerstand geeft aan in welke mate de stroom wordt
tegengehouden door een draad. (R)
Ohm= Eenheid van weerstand. (Ω))
Wet van Ohm= De weerstand bepaald samen met de spanning hoe groot de
de stroomsterkte wordt.
1.4 Elektrische schakelingen
Serieschakeling= Heeft geen vertakkingen: er is maar één stroomkring, als je één
lampje losdraait gaan alle lampjes uit
Parallelschakeling= Heeft verschillende vertakkingen: elke vertakking is een
aparte stroomkring. Als je één lampje losdraait blijven de andere 2
branden.