H6. Het specifiek verweer: monoklonale antilichamen
1. Antilichamen opwekken in dieren
Wanneer een muis (of een ander dier) wordt ingespoten met een specifiek antigeen, zal het
immuunsysteem van de muis reageren door antilichamen te produceren tegen dat antigeen
➔ Er zijn 2 belangrijke categorieën AL die geproduceerd worden:
Polyklonale antilichamen:
Worden geproduceerd door verschillende B-cellen die elk AL
produceren tegen verschillende epitopen (delen van het antigeen)
Meerdere AL gericht tegen verschillende epitopen van het antigeen
→ Dus een mengsel van AL
Monoklonale antilichamen
Worden geproduceerd door een enkele kloon van identieke B-cellen die
allemaal AL produceren gericht tegen 1 specifiek epitoop van het antigeen
Zijn afkomstig van 1 B-cel
Het productieproces van monoklonale antilichamen:
➔ Het proces samengevat:
1) Injectie van het AGX in het proefdier + eventuele
herhalingsinentingen
2) Opofferen van het proefdier en isolatie van de miltcellen
3) Fusie van de miltcellen met myelomacellen die men op
voorhand in cultuur heeft gebracht
4) Kweken van de gefuseerde cellen in het selectieve
HAT medium
5) De hybride cellen die overleven worden gecontroleerd
op anti-x AL-productie d.m.v. ELISA
6) De hybride AL-producerende cellen worden serieel
verdund
7) Opnieuw controle van de overlevende klonen op
productie van AL tegen AGx
8) Massacultuur van de klonen die het juiste monoklonale
AL produceren: kwantitatieve aanmaak van het AL
9) Stockage van de juiste hybridoma’s in vloeibare stikstof
(Zie cursus dia 7 tot 11 voor uitgebreide uitleg)
, 2. Immunoassays
Kenmerken van immunoassays:
▪ AG-AL interactie
▪ Kwantitatieve of kwalitatieve test
▪ Directe (AG worden bepaald) of indirecte bepaling (AL worden bepaald)
▪ Gemerkt of niet-gemerkt
→ Gemerkt met een enzym, een radioactief isotoop, met fluorescentie of met luminescentie
▪ Indien gemerkt: homogeen (1 fase, nl. vloeibaar) of heterogeen (2 fasen, nl. vast + vloeibaar)
▪ Indien heterogeen: niet-competitief of competitief
▪ Indien niet-competitief: directe of indirecte detectie
Agglutinatietest:
➔ Kenmerken:
Kwalitatief → er wordt enkel gemeten of het bloedgroep A eiwit aanwezig is of niet
Directe bepaling → er worden AG bepaald
Niet-gemerkt
Latex-agglutinatietest:
➔ Kenmerken:
Kwantitatief
→ Er wordt gemeten hoeveel S. aureus er aanwezig is
→ Het kan gemeten worden met turbidimetrie
Directe bepaling → er worden AG bepaald
Niet-gemerkt
Indirecte of passieve agglutinatie:
➔ Particulate antigen = slecht oplosbaar antigen
➔ Kenmerken:
Kwantitatief → het kan gemeten worden met turbidimetrie
Indirecte bepaling → er worden AL bepaald (zie rode cirkel)
Niet-gemerkt
1. Antilichamen opwekken in dieren
Wanneer een muis (of een ander dier) wordt ingespoten met een specifiek antigeen, zal het
immuunsysteem van de muis reageren door antilichamen te produceren tegen dat antigeen
➔ Er zijn 2 belangrijke categorieën AL die geproduceerd worden:
Polyklonale antilichamen:
Worden geproduceerd door verschillende B-cellen die elk AL
produceren tegen verschillende epitopen (delen van het antigeen)
Meerdere AL gericht tegen verschillende epitopen van het antigeen
→ Dus een mengsel van AL
Monoklonale antilichamen
Worden geproduceerd door een enkele kloon van identieke B-cellen die
allemaal AL produceren gericht tegen 1 specifiek epitoop van het antigeen
Zijn afkomstig van 1 B-cel
Het productieproces van monoklonale antilichamen:
➔ Het proces samengevat:
1) Injectie van het AGX in het proefdier + eventuele
herhalingsinentingen
2) Opofferen van het proefdier en isolatie van de miltcellen
3) Fusie van de miltcellen met myelomacellen die men op
voorhand in cultuur heeft gebracht
4) Kweken van de gefuseerde cellen in het selectieve
HAT medium
5) De hybride cellen die overleven worden gecontroleerd
op anti-x AL-productie d.m.v. ELISA
6) De hybride AL-producerende cellen worden serieel
verdund
7) Opnieuw controle van de overlevende klonen op
productie van AL tegen AGx
8) Massacultuur van de klonen die het juiste monoklonale
AL produceren: kwantitatieve aanmaak van het AL
9) Stockage van de juiste hybridoma’s in vloeibare stikstof
(Zie cursus dia 7 tot 11 voor uitgebreide uitleg)
, 2. Immunoassays
Kenmerken van immunoassays:
▪ AG-AL interactie
▪ Kwantitatieve of kwalitatieve test
▪ Directe (AG worden bepaald) of indirecte bepaling (AL worden bepaald)
▪ Gemerkt of niet-gemerkt
→ Gemerkt met een enzym, een radioactief isotoop, met fluorescentie of met luminescentie
▪ Indien gemerkt: homogeen (1 fase, nl. vloeibaar) of heterogeen (2 fasen, nl. vast + vloeibaar)
▪ Indien heterogeen: niet-competitief of competitief
▪ Indien niet-competitief: directe of indirecte detectie
Agglutinatietest:
➔ Kenmerken:
Kwalitatief → er wordt enkel gemeten of het bloedgroep A eiwit aanwezig is of niet
Directe bepaling → er worden AG bepaald
Niet-gemerkt
Latex-agglutinatietest:
➔ Kenmerken:
Kwantitatief
→ Er wordt gemeten hoeveel S. aureus er aanwezig is
→ Het kan gemeten worden met turbidimetrie
Directe bepaling → er worden AG bepaald
Niet-gemerkt
Indirecte of passieve agglutinatie:
➔ Particulate antigen = slecht oplosbaar antigen
➔ Kenmerken:
Kwantitatief → het kan gemeten worden met turbidimetrie
Indirecte bepaling → er worden AL bepaald (zie rode cirkel)
Niet-gemerkt