100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached 4.2 TrustPilot
logo-home
Summary

Samenvatting algemene economie M3

Rating
4.0
(1)
Sold
9
Pages
23
Uploaded on
22-10-2019
Written in
2019/2020

Uitgebreide samenvatting voor het vak algemene economie, uit het boek algemene economie en bedrijfsmanagement.

Institution
Course










Whoops! We can’t load your doc right now. Try again or contact support.

Connected book

Written for

Institution
Study
Course

Document information

Summarized whole book?
No
Which chapters are summarized?
H3, h4, h13, h14, h15 en h16
Uploaded on
October 22, 2019
Number of pages
23
Written in
2019/2020
Type
Summary

Subjects

Content preview

Samenvatting algemene economie

Inhoud
Hoofdstuk 3: Conjunctuur......................................................................................................................2
3.1 De economische kringloop...........................................................................................................2
3.2 Productiecapaciteit.......................................................................................................................3
3.3 Overheidsbeleid............................................................................................................................5
3.4 Monetair beleid...........................................................................................................................6
Hoofdstuk 4: Marktordening..................................................................................................................7
4.1 Marktwerking..............................................................................................................................7
4.2 Markt- en overheidsfalen............................................................................................................7
4.3 Marktordeningsmodellen............................................................................................................8
4.4 Milieubeleid...............................................................................................................................11
Hoofdstuk 13: Rentevorming................................................................................................................12
13.1 Financieringsbronnen...............................................................................................................12
13.2 Rentevorming op de geldmarkt...............................................................................................12
13.3 Invloed monetair beleid............................................................................................................13
13.4 Rentevorming op de kapitaalmarkt.........................................................................................13
13.5 Rentestructuur..........................................................................................................................14
Hoofdstuk 14: Rentemanagement.......................................................................................................16
14.1 Forward rate agreement...........................................................................................................16
14.2 Interest Rate Swap...................................................................................................................16
14.2 Renteopties...............................................................................................................................17
Hoofdstuk 15: De valutamarkt..............................................................................................................18
15.1 De betalingsbalans....................................................................................................................18
15.2 Omvang valutamarkt, koersvorming en notatie.......................................................................18
15.3 Valutamarktinterventies...........................................................................................................20
15.4 Wisselkoersafspraken..............................................................................................................20
Hoofdstuk 16: Valutarisicomanagement..............................................................................................21
16.1 Soorten valutarisico’s...............................................................................................................21
16.2 Hoe hoog is mijn valutarisico....................................................................................................21
16.3 Valutarisicobeheer....................................................................................................................21
16.4 Financiële instrumenten...........................................................................................................22
16.5 Valutarisicobeheer op lange termijn.........................................................................................23




1

,Hoofdstuk 3: Conjunctuur

3.1 De economische kringloop
Wat er bij productiebedrijven uitgaat, komt er ook weer in. Ook in het geval dat loon wordt gespaard
kan dat geld door andere consumenten of bedrijven worden geleend. Consumptie is gedeeltelijk
afhankelijk van het nationaal inkomen, deels van andere factoren (rente, toekomstverwachtingen
etc.). deze zitten verstopt in de black box die we het autonome deel van de consumptie noemen. Ook
investeringen hangen af van diverse factoren.

Als de macro-economische vraag gelijk is aan de productie (EV=Y), is de economie in evenwicht. Het
inkomen waarbij consumenten en bedrijven het gewenste bestedingsniveau realiseren noemen we
het evenwichtsinkomen. Als in relatie tot het inkomen meer wordt gespaard, wordt er minder
geconsumeerd. Als dit niet wordt opgevangen door een toename van de investeringen zal de
productie en dus de bedrijvigheid afnemen.

Een hogere spaarneiging kan leiden tot
een lagere productie. Hierdoor wordt er
minder inkomen gevormd en kan er
minder worden gespaard. Aan de andere
kant zijn besparingen noodzakelijk voor
investeringen, hierdoor kun je in de
toekomst sneller groeien.

Het heeft geen zin als lonen sneller stijgen
dan productie. De loonstijging kan dan niet
worden omgezet in goederen, waardoor
de prijzen van de goederen omhoog gaan.

Als er wordt gehandeld met het buitenland
verslechtert deze inflatie de
concurrentiepositie. Dit zorgt voor
marktaandeelverlies, lagere afzet,
oplopende werkloosheid en dalende
investeringen.

Een belastingverhoging heeft geen invloed
op de vraagzijde van de economie, maar
aan de aanbodzijde zijn er risico’s. het is namelijk ongunstig voor het investeringsklimaat vanwege
stijgende productiekosten en afnemende rendementen. Het uiteindelijke effect hangt ook af van het
gebruik van het belastinggeld. Het kan gebruikt worden om het investeringsklimaat te verbeteren.

Nationale bestedingen zijn per definitie gelijk aan de nationale productie. Nationale productie tegen
marktprijzen is gelijk aan de waarde van de eindproducten. Op macroniveau: consumptiegoederen
(C), netto investeringen (In), producten en diensten voor de overheid (O) en het buitenland (X). de
import (M) wordt hier van af getrokken. C + O + In +X -M

Ook kun je voor het nationaal inkomen kijken naar de consumptieve uitgaven (C), belastingen (B) en
besparingen (S). C + B + S




2

, Investeringen kunnen vrijwillig, maar ook gedwongen zijn. Dit is het geval als voorraden oplopen
omdat de afzet tegenvalt. Dit is onderdeel van de netto-investeringen. Dit kan leiden tot een
productieaanpassing waardoor de kringloop op een lager niveau komt.

Bruto investeringen worden gefinancierd uit besparingen en afschrijvingen. Afschrijvingen dienen
voor vervangingsinvesteringen, terwijl met de besparingen netto investeringen worden betaald. Het
overschot bij gezinnen, dat zich uit in besparingen, wordt aangewend om de tekorten bij overheid,
bedrijven en buitenland glad te strijken.

Als een land geld uitleent aan het buitenland heeft deze een spaaroverschot. De nationale
bestedingen zijn dan achtergebleven bij het nationale inkomen. Dit is het nationaal spaaroverschot
en is per definitie gelijk aan het uitvoersaldo.

Wanneer van de netto toegevoegde waarde tegen marktprijzen (NTWmp), de nationale productie en
het nationale inkomen, de nationale bestedingen (C+I+O) worden afgetrokken, resteert het nationaal
spaaroverschot = uitvoeroverschot.

Een spaaroverschot lijkt prettiger dan het is. Het kan bijv. komen door stagnerende binnenlandse
economie. Ook vanuit wereldeconomisch perspectief is het ongewenst. Dit betekent namelijk dat
andere landen een tekort hebben en zij misschien de import en internationale handel gaan
beperken. Een spaartekort kan dan ook wijzen op krachtige binnenlandse groei. Aan een tekort kan
ook een structureel probleem ten grondslag liggen.

Gespaard geld kan ook worden opgepot. Hierdoor komt het niet beschikbaar voor de uitgaven van
een ander. Dit geld wordt dan onttrokken aan de economische kringloop. Het oppotten van geld
werkt verstorend.
Speculatiekassen: geld dat bedoeld is om te beleggen, maar gezien het financiële klimaat voorlopig
in kas blijft.
Voorzorgskassen: bedoeld voor zekere uitgaven op onzekere tijdstippen.
Transactiekassen: geld dat daadwerkelijk dienst doet als betaalmiddel in de economie (actief geld)

De binnenlandse productie wordt gerealiseerd door Nederlandse en buitenlandse
productiefactoren. De nationale productie wordt gerealiseerd door Nederlandse productiefactoren,
ongeacht of deze in het binnenland of het buitenland gebeurt. Het nationaal inkomen kan structureel
lager liggen omdat in toenemende mate buitenlandse bedrijven deel uitmaken van de Nederlandse
economie. Conjunctureel kan dit komen door een slechtere conjunctuur in het buitenland.



3.2 Productiecapaciteit
De economische groei wordt bepaald door de groei van de productiecapaciteit en de ontwikkeling
van de vraag. Helaas valt dit zelden samen. De aanbodzijde van de economie betreft het aantal
beschikbare productiefactoren en hun kwaliteit. Een relatief tekort aan kapitaalgoederen kan tot
structurele werkloosheid (kwantitatief) leiden, terwijl het niet benutten van de capaciteit tot
conjuncturele werkloosheid kan leiden. Structurele werkloosheid kan ook komen door een tekort
aan gevraagde scholing (kwalitatief)

De groei van de productiecapaciteit wordt bepaald door het groeivermogen van een economie op
lange termijn. (som van arbeidsproductiviteitsgroei en groei van het aantal arbeidsuren). Het
groeivermogen en de feitelijke groei vallen bijna nooit samen.
Positieve conjunctuuruitslag: feitelijke groei is hoger dan groeicapaciteit, er kan ook sprake zijn van
een negatieve conjunctuuruitslag.

3

Reviews from verified buyers

Showing all reviews
2 year ago

4.0

1 reviews

5
0
4
1
3
0
2
0
1
0
Trustworthy reviews on Stuvia

All reviews are made by real Stuvia users after verified purchases.

Get to know the seller

Seller avatar
Reputation scores are based on the amount of documents a seller has sold for a fee and the reviews they have received for those documents. There are three levels: Bronze, Silver and Gold. The better the reputation, the more your can rely on the quality of the sellers work.
lotteavis Radboud Universiteit Nijmegen
Follow You need to be logged in order to follow users or courses
Sold
98
Member since
6 year
Number of followers
80
Documents
18
Last sold
2 months ago

3.5

20 reviews

5
7
4
4
3
4
2
2
1
3

Recently viewed by you

Why students choose Stuvia

Created by fellow students, verified by reviews

Quality you can trust: written by students who passed their tests and reviewed by others who've used these notes.

Didn't get what you expected? Choose another document

No worries! You can instantly pick a different document that better fits what you're looking for.

Pay as you like, start learning right away

No subscription, no commitments. Pay the way you're used to via credit card and download your PDF document instantly.

Student with book image

“Bought, downloaded, and aced it. It really can be that simple.”

Alisha Student

Frequently asked questions