Genetica
,DNA
▪ De basis van alle verschillen die je ziet in het
dierenrijk, van alle levende organismen.
Variatie
▪ Door variatie ben je beter aangepast aan een steeds
veranderende omgeving
▪ Als we allemaal hetzelfde zouden zijn, zouden we
allemaal vatbaar zijn voor dezelfde ziekten of
omstandigheden.
→ We zouden het allemaal op dezelfde manier beter of
minder goed doen (is natuurlijk niet handig).
Levend organisme
= Het vermogen om zijn eigen soort te reproduceren.
,Eigenschappen
= Zichtbare en onzichtbare kenmerken die ons definiëren.
▪ Biochemisch
▪ Anatomisch
▪ Fysiologisch
▪ Gedragsmatig
→ Eigenschappen worden (met enige variatie) van de ene
generatie op de andere generatie doorgegeven. Hierdoor lijken
we op onze familie, maar zijn er ook enigzins verschillen.
Erfelijkheid/overerving
= De overdracht van de ene op de volgende generatie
▪ De eigenschappen worden door gegeven door genen. Dit gebeurd
via voortplanting, waarbij we onderscheid maken tussen aseksuele
voortplanting en seksuele voortplanting.
, Ongeslachtelijke reproductie/ aseksuele
voortplanting
▪ Celdeling reproduceert genetisch identieke
organismen
▪ Er worden identieke nakomelingen geproduceerd,
zodat ze precies dezelfde DNA-sequentie en
dezelfde genen delen.
▪ Alleen mutatie en een ander milieu kan kleine
genetische verschillen veroorzaken.
Voorbeeld:
▪ Hydra, plant zich voort door knopvorming. Er ontstaat een
kleine knop die zich vervolgens losmaakt van de ouder en
zich ontwikkelt tot zijn eigen hydra. De cellen van de knop en
de hydra zelf hebben precies dezelfde genen.
Ongeslachtelijke voorplanting geeft dus geen variatie