HOOFDSTUK 3 §1 ZINTUIGEN EN PRIKKELS
Als je thee drinkt, voel je aan het kopje hoe heet de thee is. Door de geur weet je welke smaak thee
er in je kopje zit. De temperatuur van het kopje en de geur van de thee zijn prikkels. Een prikkel is
informatie uit je omgeving. Je zintuigen vangen die prikkels op.
Met je ogen vang je licht op. Licht is de prikkel voor het gezichtszintuig ofwel lichtzintuig in
elk oog. Licht komt van een lichtbron zoals de zon en wordt teruggekaatst door voorwerpen
in je omgeving. Als get teruggekaatste licht in je ogen komt, zie je beelden van je omgeving.
Met je oren vang je geluid op. Geluid is de prikkel voor het gehoorzintuig in elk oor.
Met je neus vang je geuren op. Stoffen die geuren afgeven, zijn prikkels voor het reukzintuig
in je neus.
Met je tong proef je de smaak van je voedsel. Stoffen uit het voedsel zijn de prikkels voor
smaakzintuigen op je tong.
In je huid loggen verschillende soorten zintuigen. Elke
soort is gevoelig voor maar één soort prikkel.
Het warmtezintuig is gevoelig voor de prikkel
‘hogere temperatuur’.
Het koudezintuig is gevoelig voor de prikkel
‘lagere temperatuur’.
Het tastzintuig is gevoelig voor de prikkel ‘hoe
voelt het voorwerp aan’.
Het pijnzintuig is gevoelig voor de prikkel ‘pijn’.
Na een waarneming van een prikkel reageer je meestal.
Je zintuigen vangen elke prikkel uit je omgeving op en
geven de informatie door aan de hersenen. Vóórdat je na een waarneming ook werkelijk reageert,
gebeurt er van alles in je lichaam.
Elk zintuig zet prikkels om in (elektrische) signalen. Zo’n signaal heet een impuls.
De impulsen van alle zintuigen gaan via zenuwen naar je hersenen. Zenuwen zijn bundels
van uitlopers van zenuwcellen die impulsen door kunnen geven.
Je hersenen versturen ook weer impulsen, waardoor je lichaam reageert.
Als je thee drinkt, voel je aan het kopje hoe heet de thee is. Door de geur weet je welke smaak thee
er in je kopje zit. De temperatuur van het kopje en de geur van de thee zijn prikkels. Een prikkel is
informatie uit je omgeving. Je zintuigen vangen die prikkels op.
Met je ogen vang je licht op. Licht is de prikkel voor het gezichtszintuig ofwel lichtzintuig in
elk oog. Licht komt van een lichtbron zoals de zon en wordt teruggekaatst door voorwerpen
in je omgeving. Als get teruggekaatste licht in je ogen komt, zie je beelden van je omgeving.
Met je oren vang je geluid op. Geluid is de prikkel voor het gehoorzintuig in elk oor.
Met je neus vang je geuren op. Stoffen die geuren afgeven, zijn prikkels voor het reukzintuig
in je neus.
Met je tong proef je de smaak van je voedsel. Stoffen uit het voedsel zijn de prikkels voor
smaakzintuigen op je tong.
In je huid loggen verschillende soorten zintuigen. Elke
soort is gevoelig voor maar één soort prikkel.
Het warmtezintuig is gevoelig voor de prikkel
‘hogere temperatuur’.
Het koudezintuig is gevoelig voor de prikkel
‘lagere temperatuur’.
Het tastzintuig is gevoelig voor de prikkel ‘hoe
voelt het voorwerp aan’.
Het pijnzintuig is gevoelig voor de prikkel ‘pijn’.
Na een waarneming van een prikkel reageer je meestal.
Je zintuigen vangen elke prikkel uit je omgeving op en
geven de informatie door aan de hersenen. Vóórdat je na een waarneming ook werkelijk reageert,
gebeurt er van alles in je lichaam.
Elk zintuig zet prikkels om in (elektrische) signalen. Zo’n signaal heet een impuls.
De impulsen van alle zintuigen gaan via zenuwen naar je hersenen. Zenuwen zijn bundels
van uitlopers van zenuwcellen die impulsen door kunnen geven.
Je hersenen versturen ook weer impulsen, waardoor je lichaam reageert.