Chemie oefeningen hoofdstuk 4
1. Hoeveel gram AgNO3 zijn nodig om 250 ml oplossing te maken met 0.135 M?
Oplossing:
C=n/V n = C * V = 0.03375 mol m = 5.73 g
2. Wat is de concentratie van HCl in de uiteindelijke oplossing wanneer 65 ml van een 3.0 M HCl
oplossing verdund wordt met water tot een totaal volume van 0.15 l?
Oplossing:
M1 * V1 = M2 * V2 M2 = (3.0 M * 0.065 l) / 0.15 l = 1.3 M
3. 20 g NaOH wordt in water opgelost en vormt een oplossing van 150 ml. 15 ml hiervan wordt
verdund tot 65 ml. Wat is de uiteindelijke concentratie?
Oplossing:
M = n / V = 0..15 = 3.33 n = m/M = 0.5
M2 = (3.33 M * 0.015)/0.065 = 0.769 M
4. 7 g Co(NO3)2 wordt opgelost en vormt 100 ml stock oplossing. 4 ml hiervan wordt verdunt tot 275
ml oplossing. Hoeveel gram NO3- zit er in de finale oplossing?
Oplossing:
M1 = n / V = 0.3826 M n = m / M = 0.03826 mol
M2 = (0.3826 M * 0.004 l ) / 0.275 l = 0.00557 M
n Co(NO3)2 = C * V = 0.00557 * 0.275 = 0.00153175 mol
n NO3- = 2 * 0.00153175 mol (per mol stof, zit 2 mol NO 3-)
m = n * M = 0.00306 * 64.005 = 0.195 g
5. Azijnzuur (CH3CO2H), mierenzuur (HCO2H), fluorwaterstofzuur (HF), ammoniak (NH3) en
methalamine (CH3NH2) behoren allemaal tot A) zwakke elektrolyten B) non-elektrolyten
C) sterke elektrolyten D) zuren
Oplossing:
Zwakke zuren dus zwakke elektrolyten
6. Water (H2O), methanol (CH3CH2OH), ethyleen glycol (CH3CH2OH), ethyleen glycol (HOCH2CH2OH) en
sucrose (C12H22O11) zijn tot A) zwakke elektrolyten B) non-elektrolyten C) sterke
elektrolyten D) zuren
Oplossing:
Dit zijn geen basen of zuren dus non-elektrolyten
7. Geef de netto ionaire reactievergelijking voor Na2SO4(aq) + Pb(NO3)2(aq) → PbSO4(s) + 2
NaNO3(aq)
Oplossing:
1. Hoeveel gram AgNO3 zijn nodig om 250 ml oplossing te maken met 0.135 M?
Oplossing:
C=n/V n = C * V = 0.03375 mol m = 5.73 g
2. Wat is de concentratie van HCl in de uiteindelijke oplossing wanneer 65 ml van een 3.0 M HCl
oplossing verdund wordt met water tot een totaal volume van 0.15 l?
Oplossing:
M1 * V1 = M2 * V2 M2 = (3.0 M * 0.065 l) / 0.15 l = 1.3 M
3. 20 g NaOH wordt in water opgelost en vormt een oplossing van 150 ml. 15 ml hiervan wordt
verdund tot 65 ml. Wat is de uiteindelijke concentratie?
Oplossing:
M = n / V = 0..15 = 3.33 n = m/M = 0.5
M2 = (3.33 M * 0.015)/0.065 = 0.769 M
4. 7 g Co(NO3)2 wordt opgelost en vormt 100 ml stock oplossing. 4 ml hiervan wordt verdunt tot 275
ml oplossing. Hoeveel gram NO3- zit er in de finale oplossing?
Oplossing:
M1 = n / V = 0.3826 M n = m / M = 0.03826 mol
M2 = (0.3826 M * 0.004 l ) / 0.275 l = 0.00557 M
n Co(NO3)2 = C * V = 0.00557 * 0.275 = 0.00153175 mol
n NO3- = 2 * 0.00153175 mol (per mol stof, zit 2 mol NO 3-)
m = n * M = 0.00306 * 64.005 = 0.195 g
5. Azijnzuur (CH3CO2H), mierenzuur (HCO2H), fluorwaterstofzuur (HF), ammoniak (NH3) en
methalamine (CH3NH2) behoren allemaal tot A) zwakke elektrolyten B) non-elektrolyten
C) sterke elektrolyten D) zuren
Oplossing:
Zwakke zuren dus zwakke elektrolyten
6. Water (H2O), methanol (CH3CH2OH), ethyleen glycol (CH3CH2OH), ethyleen glycol (HOCH2CH2OH) en
sucrose (C12H22O11) zijn tot A) zwakke elektrolyten B) non-elektrolyten C) sterke
elektrolyten D) zuren
Oplossing:
Dit zijn geen basen of zuren dus non-elektrolyten
7. Geef de netto ionaire reactievergelijking voor Na2SO4(aq) + Pb(NO3)2(aq) → PbSO4(s) + 2
NaNO3(aq)
Oplossing: