De student kan:
1. de ontwikkeling en groei van de pasgeborene en de zuigeling beschrijven ten aanzien
van lengte, gewicht, schedelomtrek, reflexen en motorische ontwikkeling;
De à terme geborene heeft een lengte van 50 à 55 cm (lengte postpartum wordt meestal
niet gemeten). De lengte bij één jaar ligt tussen de 72 à 82 cm. Daarna groeit het kind 5 à 8
cm per jaar.
In de puberteit is er weer een groeispurt. Bij meisjes begint de groeispurt eerder en is
voltooid bij ± achttien jaar. Jongens groeien nog een jaar door en worden gemiddeld langer.
Bovendien is de groeisnelheid groter (in 2011 was de gemiddelde lengte 181 cm voor de
man en 168 cm voor de vrouw).
Het gewicht van de à terme geborene ligt tussen de 6 à 8 pond.
De pasgeborene mag in de eerste week vijf à tien procent van het geboortegewicht
verliezen.
In 7 tot 10 dagen moet hij weer op zijn geboortegewicht terug zijn.
Het eerste kwartaal groeit het kind 150-175 gram per week. Bij vijf maanden is het
geboortegewicht verdubbeld en bij 1 jaar verdrievoudigd. Vervolgens komt het 2 à 3 kg per
jaar aan.
De schedelomtrek bij de geboorte is de helft van de lengte + 10cm, gemiddeld 35 cm. Na
afmeting van het hoofd is dat bij baby’s éénvierde van het lichaam, bij volwassenen is dat
éénachtste. In de vijftiende - achttiende maand sluit de grote fontanel. De schedelnaden zijn
bij vijf à zes maanden geheel gesloten.
Motorische ontwikkeling is een aanwijzing voor de mate van rijpheid van het zenuwstelsel.
Bij de geboorte beweegt het kind ongecoördineerd. Relatief snel leert het zich om te rollen,
te gaan zitten, staan, enzovoort. Het ontwikkelingsproces loopt volgens een vast patroon,
van eenvoudig tot ingewikkeld. De ontwikkeling begint met het hoofd en beweegt zich in de
richting van het sacrum (cefaal-caudaal) en vanuit de lichaams as in de richting van de
extremiteiten (proximaal-distaal). De ontwikkeling verloopt voor ieder kind gelijk, maar ieder
heeft zijn eigen ontwikkelingstempo. Met behulp van het schema van van Wiechen wordt de
ontwikkeling van kinderen tot 41⁄2 jaar beoordeeld. In geval van een verstandelijke
handicap, een neurologische aandoening of een andere ziekte, kan de motorische
ontwikkeling min of meer achterblijven.
,Normale motorische ontwikkeling
6 weken Lachen, aanvankelijk zonder speciale
aanleiding
6 à 7 maanden Glimlachen als reactie op een ander
3 maanden Voorwerp met de ogen volgen en spelen
met de handjes
4 maanden Naar een voorwerp grijpen en rammelen
5 à 6 maanden Draaien van rug- naar buikligging
6 à 7 maanden Een voorwerp zoeken
8 maanden Gaan zitten
10 à 14 maanden Gaan staan en langs de boxrand lopen
12 à 14 maanden Enkele woordjes spreken
14 à 18 maanden Loslopen
2. de verschillende groeicurves beschrijven en de betekenis ervan aan anderen uitleggen;
Een primaire groeistoornis kan het gevolg zijn van intra-uteriene infecties (cytomegalie,
herpes simplex etc.) en teratogene stoffen (alcohol, fenytoi ̈ne).
De groeivertraging kan ook gepaard gaan met skeletafwijkingen zoals osteogenesis
imperfecta (een aangeboren afwijking waarbij de botten broos zijn en makkelijk breken) en
achondroplasie (gebrekkige ontwikkeling van het kraakbeen tussen epifyse en diafyse, zodat
de pijpbeenderen te korte blijven).
Bij een secundaire groeistoornis is er vaak een afwijkende gewichtscurve. Men spreekt van
‘failure to thrive’.
Er is een verscheidenheid aan oorzaken voor failure to thrive.
Bijvoorbeeld:
- ten gevolge van te geringe voedselopname: * voedingsfouten
o anorexie (chronische infectie)
o inspanning is te groot (hartgebrek)
- ten gevolg van verlies van voedingsstoffen:
o pylorusstenose
o rumineren
o koemelkallergie
o hersendrukverhoging
- malabsorptie/diarree:
o parasitaire infecties (Giardia Lamblia) * voedselallergie
o coeliakie
o cystic fibrosis
o inflammatoire darmziektenaandoeningen van lever en galblaas
- glucosurie (diabetes mellitus)
, - ten gevolg van negatieve psychosociale invloeden:
o inadequate voeding
o verwaarlozing, mishandeling
o gebrek aan liefde
Het bepalen van de skeletleeftijd door middel van een rö ntgenfoto van de linkerhand-,
polsskelet, is over het algemeen niet erg behulpzaam bij het vaststellen van de oorzaak van
de groeivertraging. Veel afwijkingen die gepaard gaan met een geringe lengtegroei gaan ook
gepaard met een achterstand in de skeletleeftijd.
De lengtegroei kan ook uit zijn groeikanaal naar boven afbuigen. Vaak is dit het teken van
het begin van de puberteit.
Een te sterke lengtegroei kan een uiting zijn van pubertas praecox.
Een grote lengte kan ook gezien worden bij hyperthyreoi ̈die, het syndroom van Klinefelter
en het syndroom van Marfan. Bij deze laatste ziekte hebben de kinderen naast een groot
postuur en lange vingers, vaak thorax-, wervelkolom- en/of hartafwijkingen. Bij deze
aandoening kan wel de skeletleeftijd met de kalenderleeftijd vergeleken worden om een
indicatie te krijgen over de uiteindelijke lengte.
Soms wordt een groeiremmende behandeling ingezet. Dit zal over het algemeen pas
plaatsvinden bij een voorspelde eindlengte van 1.85 m bij meisjes en 2.05 m bij jongens.
3. de opvang van de pasgeborene beschrijven en de Apgarscore uitleggen;
Wanneer een arts betrokken is bij een kind kan dat liggen aan het kind maar ook aan de
moeder. Voorbeeld: een kunstvserlossing met vacuümpomp of tang als de baring niet
vordert (moeder), of bij foetale nood (kind). Per ziekenhuis verschilt of de kinderarts
aanwezig moet zijn bij de baring van het kind. De opvang verloopt volgens de regels van het
ABC: airway, breathing en circulation, moet ook speciale aandacht voor de
warmtehuishouding van het kind.
De toestand van het kind in de eerste minuten wordt geobjectiveerd met behulp van de
apgarscore op één, vijf of tien minuten na de geboorte. De maximale apgarscore is 10. Een
lage score die niet verbetert in de eerste 10 minuten geeft aan dat er sprake kan zijn van
perinatale asfyxie, dat wil zeggen: zuurstoftekort met verzuring en hoge CO2-waarden.
Samen met de waarde van de navelstreng pH geeft de apgarscore een indicatie van de ernst
van de problemen van de pasgeborene.
, Apgarscore.
4. de normaalwaarden van de vitale parameters beschrijven;
Normaalwaarde pols en AF naar leeftijd
De ademhalingsfrequentie neemt af met de leeftijd. Bij zuigelingen kan deze variëren tussen
de 30-90/min naargelang de graad van activiteit. In rust wijst tachypneu er op dat er meer
behoefte is aan ventilatie door een ziekte aan longen/ luchtwegen of door metabole
acidose. Een bradypneu wijst op uitputting, cerebrale onderdrukking of een preterminale
toestand.
Intercostale, subcostale of sternale intrekkingen wijzen op een toegenomen
ademhalingsinspanning. Bij zuigelingen ziet men dit makkelijker door de nog soepele thorax.