Hoofdstuk 1
Bruto binnenlands product(BBP): De waarde van alle in een lang geproduceerde
goederen en diensten in 1 jaar. Er zijn 2 methodes om dit te berekenen. Objectieve
methode en Subjectieve methode.
Objectieve methode: kijken naar de totale waarde die in een land door
productie word toegevoegd. Bv een auto, de materialen zijn minder waard dan
de totale waarde van de auto. Het verschil daartussen is de bruto toegevoegde
waarde.
Subjectieve methode: Ook uit te rekenen door de primair inkomen loon, winst,
pacht, huur en rente op te tellen bij elkaar.
Bruto toegevoegde waarde = TO – kosten ingekochte goederen en diensten.
Netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde - afschrijving
Deze uitkomst is niet gelijk aan de winst van een bedrijf!
De winst van een bedrijf = TO – TK.
Toegevoegde waarde van overheid zit ook in BBP, maar overheid voegt geen waarde
toe. Er word gekeken naar de productiefactor arbeid. Dit is een goeie vergelijking met
zijn toegevoegde waarde. Bij berekening BBP word de ambtenarensalarissen gebruikt
als toegevoegde waarde van overheid.
BBP = optelsom bruto toegevoegde waarden
Bbp per hoofd van de bevolking = bbp / aantal inwoners
Verschil tussen bruto toegevoegde waarde en netto toegevoegde waarde is de
afschrijving.
Productiefactoren:
● Arbeid
● Ondernemerschap
● Kapitaal
● Natuur
Primair inkomen:
Loon
Winst
Huur
Rente
Pacht
Brutto binnenlands product zijn de primair inkomens opgeteld. Netto binnenlands
product zijn primair inkomens - afschrijving.
, NBI = NBP
Netto binnenlands inkomen is altijd gelijk aan netto binnenlands product.
Nationaal inkomen: de optelsom van alle primaire inkomens die door de ingezetenen
van een land gedurende een jaar worden verdiend.
Economische kringloop: een
samenvatting van alle economische
activiteiten. Er zijn in de kringloop 4
economische sectoren: bedrijven,
gezinnen, de overheid en het buitenland.
De bedrijven:
Bedrijven verkopen producten aan gezinnen, aan de overheid en het buitenland.
Consumenten kopen consumptiegoederen (C), de overheid koopt
overheidsgoederen (O) en het buitenland koopt onze exportgoederen. Dit is onze
Export (E). Het geld waarmee de exportgoederen betaald worden, stroomt het land
binnen. (M) is Import.
Investeringen:
Bedrijven lenen geld bij financiële instellingen om hun netto-investeringen (I) te
financieren. Bij netto-investeringen neemt de voorraad kapitaalgoederen toe. Dit is
bijvoorbeeld het geval bij de bouw van een nieuwe fabriekshal om de
productiecapaciteit te vergroten. De netto-investeringen worden daarom ook wel
uitbreidingsinvesteringen genoemd. Daar tegenover staan
vervangingsinvesteringen. Hierbij neemt de kapitaalgoederenvoorraad niet toe;
bestaande kapitaalgoederen worden vervangen, zoals bij de vervanging van
bedrijfsauto’s. Samen met de netto-investeringen vormen ze de bruto-investeringen.
Bruto-investering = netto-investeringen + vervangingsinvesteringen
Totale geld dat naar bedrijven gaat is C + I + O + E
De uitgaande geldstromen moeten gelijk zijn aan de ingaande geldstromen:
Y+M=C+I+O+E
Dit is een macro-economische identiteit.