HOOFDSTUK 1............................................................................................................................................... 2
HOOFDSTUK 2............................................................................................................................................... 6
HOOFDSTUK 3............................................................................................................................................. 11
HOOFDSTUK 4............................................................................................................................................. 15
HOOFDSTUK 5............................................................................................................................................. 19
HOOFDSTUK 6............................................................................................................................................. 24
HOOFDSTUK 7............................................................................................................................................. 27
HOOFDSTUK 8............................................................................................................................................. 31
HOOFDSTUK 9............................................................................................................................................. 35
HOOFDSTUK 10............................................................................................................................................ 40
HOOFDSTUK 11............................................................................................................................................ 45
HOOFDSTUK 12............................................................................................................................................ 49
HOOFDSTUK 14............................................................................................................................................ 54
VERBETERSLEUTEL....................................................................................................................................... 58
1
, Hoofdstuk 1
Welke vraag wordt beantwoord met het beschrijven van de missie van een
bedrijf?
A Hoe kunnen we duurzaam ondernemen?
B Wat zijn de behoeften en wensen van onze klanten?
C Hoe kunnen we technologisch superieure producten maken?
D Wat is het bestaansrecht van onze onderneming?
Een autodealer heeft klanten die elke twee jaar een ‘jongere’ auto komen kopen
en hun auto laten servicen bij de garage. Deze klanten hebben meestal een
grotere Customer Lifetime Value (CLV) dan de mensen die één keer een nieuwe
auto kopen.
A. Waar
B. Onwaar
Welke van onderstaande beweringen is juist?
A Het Abell-diagram maakt duidelijk wat de bedrijfsdoelstellingen en de missie
moeten zijn.
B Het Abell-diagram brengt in kaart hoe het strategische planningsproces dient
te verlopen.
C Het Abell-diagram maakt duidelijk welke activiteiten in de markt succesvol zijn.
D Het Abell-diagram geeft zicht op het 'business domain' van een organisatie.
In deze vraag bekijken we verschillende situaties. We geven de vier P’s. Zoek bij
elke P een beschrijving die erbij past. De beschrijvingen komen overeen met de
vier C’s, dus gezien vanuit de consument.
A Product
B Prijs
C Promotie
D Plaats
1 Marianne wil haar oma weer eens opzoeken maar oma woont 100
kilometer bij haar vandaan.
2 Samira heeft een nieuwe computer nodig
3 Marie Louise kocht vorig jaar een nieuwe wasmachine
4 Kentucky FriedChicken heeft een vreselijk grappig flmpje gemaakt over
jongleren met hun producten
2
,De missie van Starbucks luidt: “het inspireren en voeden van de ziel - één
persoon, één kop en één gemeenschap tegelijk.” (http://www.starbucks.nl/about-
us/company-information/mission-statement). Aan een goed geformuleerde missie
stelt men vier eisen: specifek, motiverend, realistisch en gebaseerd op
onderscheidende competenties. Er wordt hier aan twee eisen voldaan. Welke zijn
dit?
A Realistisch en gebaseerd op onderscheidende competenties.
B Specifek en motiverend.
C Realistisch en specifek.
D Gebaseerd op onderscheidende competenties en motiverend.
E Realistisch en motiverend.
De marketingstrategie wordt uitgewerkt in een concreet marketingprogramma.
Een belangrijk onderdeel van dit programma is de marketingmix.
A. Waar
B. Onwaar
De marketingmix bestaat uit vier P's. Gezien vanuit de consument kunnen we
ook over vier C's spreken. Welke zijn dit?
A Construction (of value), cost-to-consumer, communication en customer
satisfacion.
B Construction (of value), cost-to-consumer, communication en customizing.
C Community, causality, cost-to-consumer, convenience.
D Customer needs and wants, cost-to-consumer, convenience en communication.
Selectie resetten
Wat is het belangrijkste element binnen de missie van een bedrijf?
A De hoeveelheid winst die men wil maken in relatie tot de omzet.
B De omvang van het gewenste marktaandeel, zowel regionaal als mondiaal.
C Een voor de consument herkenbare en aansprekende visie.
D De duidelijke omschrijving van het bestaansrecht van onderneming.
3
, We onderscheiden verschillende concepten voor marketingmanagement: het
productieconcept, het productconcept, het verkoopconcept, het
marketingconcept en het maatschappelijke marketingconcept. Welk concept
houdt in dat de aanbieder ervan uitgaat dat de consumenten de voorkeur geven
aan producten die de beste kwaliteit, prestatie en functies bieden?
Schrijf de term uit als één woord.
Onder klantrelatiemanagement, we noemen dit ook wel customer relationship
management of CRM, verstaan we ...
A Het totale proces van het opbouwen en onderhouden van rendabele relaties
met klanten, met als doel om superieure waarde voor de klant te genereren.
B Het managementproces waarbij de organisatie ervoor zorgt dat de
gepercipieerde waarde van het geboden aanbod van een bepaalde organisatie
zich positief onderscheidt ten opzichte van dat van de concurrent.
C Samen met in- en externe partners zorgen voor efectieve marketing en
stabiele klantrelaties.
D De mate waarin een organisatie erin slaagt haar klantenbestand naar behoefte
te vergroten dan wel te verkleinen.
De gepercipieerde waarde van een product hangt af van de beleving van de
consument. Als een product van een populair merk is, dan kan dat de
gepercipieerde waarde sterk doen toenemen.
A. Waar
B. Onwaar
Een bedrijf met marketingmyopia creëert merkbetekenis en merkbeleving. Het
gebruik van zijn producten levert de best mogelijke ervaring voor de klant.
A. Waar
B. Onwaar
‘De wereld wordt steeds kleiner’ is een uitspraak die aangeeft dat er sprake is
van mondialisering.
A. Waar
B. Onwaar
4