Ontwikkelingspsychologie Hoofdstuk 3
3.1 Fysieke ontwikkeling
Motoriek
Jongste kleuters
• Mollig, dik buikje
• Relatief groot hoofd, korte beentjes en armen
• Bewegen weinig efficiënt, veel bijbewegingen
• Door veel bijbewegingen snel moe en na korte rust weer opgeladen
Oudste kleuters
• Meer uitgesproken zichtbaar spierweefsel
• Romp en hoofd relatief kleiner in verhouding tot armen en benen
• Bewegen: doelgerichter, betere coördinatie, alles beweegt mee
• Groter uithoudingsvermogen
Hoe dichter bij de hersenen, hoe eerder ontwikkeld. Hoe dichter bij de romp, hoe eerder ontwikkeld
(kinderen kunnen pas laat op hun tenen staan). Je ziet bij kleuters een spontane bewegingsdrang en
een eindeloos plezier en geduld bij het oefenen van allerlei bewegingspatronen. Bij kleuters gaat het
bewegen en leren samen, doen en leren zijn één.
• Grote motoriek:
• Balans, voortbewegen, coördinatie van het hele lichaam, soepeler en handiger in hun
grote bewegingen
• Kleine motoriek
• Functie van de handen, veel verschillen bij de kinderen, ooghandcoördinatie,
ontwikkeling van voorkeurshand, van duimdwarsgreep naar pincetgreep naar
pengreep.
• Lichaamsoriëntatie
• De kennis van het eigen lichaam, benoemen van lichaamsdelen.
• Tekenontwikkeling
• Een kind moet een potlood kunnen hanteren om te kunnen tekenen. Jonge kleuters
tot ongeveer 4 jaar krassen en krabbelen. Mensen tekenen jonge kleuters als
kopvoeter (hoofd met armen en benen, even lang). Tussen de 4 en 5 maken ze
verlengde kopvoeters, met name de benen worden langer en er komen meer details
zoals vingers. Oudere kleuters maken mensfiguren en het blad wordt verder ingevuld
met bijvoorbeeld huizen en wolken.
4 jaar 5 jaar 6 jaar
kan een vouwblaadje in vieren kan een poppetje met details kan kleinere letters en op een
vouwen tekenen lijn schrijven
kan een koppoter tekenen kan de driepuntsgreep kan figuren tekenen en prikken
gebruiken
kan een draad door een grove kan binnen de lijntjes kleuren
naald trekken
Zintuigelijke ontwikkeling
• Visuele waarneming (leren hier meer van)
• Gaat vooral om wat er met de informatie die via de ogen binnenkomt gebeurt: hoe
wordt het verwerkt, wat doet het kind er mee? Er wordt goed gekeken of kleuters
goed kunnen waarnemen: hoe nauwkeurig kunnen ze waarnemen, wat onthouden ze
en kunnen de details tot een geheel maken. Daarnaast kijken ze of kleuters patronen
of constructies kunnen herkennen (puzzels). Het herkennen en benoemen van
kleuren en geometrische vormen hoort ook bij visuele waarneming. Hierbij heb je
, passieve en actieve kennis. Passieve kennis houdt in dat de leerkracht bijv. een kleur
zegt en het kind wijst deze aan. Bij actieve kennis wijst het kind zelf een kleur aan en
zegt dat het bijv. rood is. Oude kleuters gaan ook letters en cijfers herkennen en deze
naschrijven.
• Auditieve waarneming
• Hier bedoelen de leerkrachten over het algemeen twee dingen mee; in hoeverre
kleuters informatie kunnen onthouden en toepassen, en het klankbewustzijn. Bij beide
speelt het geheugen een belangrijke rol. Hoe ouder de kleuter hoe meer hij kan
onthouden op geordende manier, de informatie is snel terug te vragen, zoals bij het
aanleren van rijmpjes en versjes. Met het klankbewustzijn wordt bedoelt dat kinderen
een vaardigheid ontwikkelen om de aandacht te richten op klankstructuur van
woorden. Bijvoorbeeld bij bal is de klankstructuur b-a-l. in groep 2 gaat de leerkracht
dit op een speelse manier trainen met bijvoorbeeld rijmwoorden verzinnen.
Seksuele ontwikkeling
Volgens Freud bevindt het kind zich in de fallische fase, kind krijgt belangstelling voor de genitaliën.
Het kind ontdekt het geslachtsverschil en kan sterke verliefdheidsgevoelens krijgen voor de ouder van
het andere geslacht (jongen op mama, meisje op papa).
Kolberg geeft aan dat kleuters al vanaf 3 jaar weten of ze een jongen of meisje zijn
(geslachtsidentiteit). Kleuters beseffen nog niet dat dit onveranderlijk is (geslachtsstabiliteit). Van 4-5
beseffen ze dat een jongen een jongen blijft en later een man wordt, door kleren kan dit nog
twijfelachtig blijven. In de geslachtsconstantheid is het uiterlijke besef vastgelegd dat een jongen altijd
een jongen zal blijven, ook al vinden er uiterlijke veranderingen plaats (6-7 jaar).
Het vertonen van seksetypisch gedrag begint heel jong. Vanaf de peuterleeftijd heeft een kind al
voorkeur voor speelgoed en spelactiviteiten. Jongens spelen met auto’s, meisjes met poppen en
tekenen. Jongens spelen liever in groepen, meisjes met 1 iemand.
Kleuters bekijken alles van het lijf van zichzelf en elkaar. Daarnaast wordt alles bevraagd en
aangeraakt. Je kunt verschil zien bij jonge en oude kleuters op het gebied van zindelijkheid. Jonge
kinderen vinden het soms lastig om op tijd naar de wc te gaan of hun billen af te vegen.
3.2 Sociaal-emotionele ontwikkeling
Emotionele ontwikkeling
De manier waarop kleuters omgaan met gevoelend en emoties in het algemeen. Kleuters hebben hun
emotionele leven al aardig onder controle, ze kunnen emoties al vrij goed beheersen. Kleuters kunnen
er nu beter tegen als zij hun zin niet krijgen, in tegenstelling tot peuters. Ook kunnen kleuters
makkelijker over gaan naar een andere activiteit, bij heftige emoties hulp vragen van een volwassene
en gedrag aanpassen aan de situatie.
Angst
o Grote en kleine angsten komen veel voor.
o Onplezierig gevoel van belemmering of spanning.
o Functie van angst is het kind te beschermen tegen overprikkeling, kind trekt zich
terug.
o Veelvoorkomend: geluiden, dieren, donker, natuurverschijnselen, pathologische
angsten (smetvrees, open ruimtes, etc.)
Agressie
o Instrumentale agressie: om een bepaald doel te bereiken.
o Vijandige agressie: iemand anders pijn doen zonder doel.
o Factoren: genetische sfeer en omgeving.
Fantasie
o Een manier van denken, kleuters maken veel dingen mee maar snappen niet alles.
o Realiteit en fantasie lopen door elkaar heen.
o Animistisch denken: het toekennen van een ziel aan levenloze objecten.
3.1 Fysieke ontwikkeling
Motoriek
Jongste kleuters
• Mollig, dik buikje
• Relatief groot hoofd, korte beentjes en armen
• Bewegen weinig efficiënt, veel bijbewegingen
• Door veel bijbewegingen snel moe en na korte rust weer opgeladen
Oudste kleuters
• Meer uitgesproken zichtbaar spierweefsel
• Romp en hoofd relatief kleiner in verhouding tot armen en benen
• Bewegen: doelgerichter, betere coördinatie, alles beweegt mee
• Groter uithoudingsvermogen
Hoe dichter bij de hersenen, hoe eerder ontwikkeld. Hoe dichter bij de romp, hoe eerder ontwikkeld
(kinderen kunnen pas laat op hun tenen staan). Je ziet bij kleuters een spontane bewegingsdrang en
een eindeloos plezier en geduld bij het oefenen van allerlei bewegingspatronen. Bij kleuters gaat het
bewegen en leren samen, doen en leren zijn één.
• Grote motoriek:
• Balans, voortbewegen, coördinatie van het hele lichaam, soepeler en handiger in hun
grote bewegingen
• Kleine motoriek
• Functie van de handen, veel verschillen bij de kinderen, ooghandcoördinatie,
ontwikkeling van voorkeurshand, van duimdwarsgreep naar pincetgreep naar
pengreep.
• Lichaamsoriëntatie
• De kennis van het eigen lichaam, benoemen van lichaamsdelen.
• Tekenontwikkeling
• Een kind moet een potlood kunnen hanteren om te kunnen tekenen. Jonge kleuters
tot ongeveer 4 jaar krassen en krabbelen. Mensen tekenen jonge kleuters als
kopvoeter (hoofd met armen en benen, even lang). Tussen de 4 en 5 maken ze
verlengde kopvoeters, met name de benen worden langer en er komen meer details
zoals vingers. Oudere kleuters maken mensfiguren en het blad wordt verder ingevuld
met bijvoorbeeld huizen en wolken.
4 jaar 5 jaar 6 jaar
kan een vouwblaadje in vieren kan een poppetje met details kan kleinere letters en op een
vouwen tekenen lijn schrijven
kan een koppoter tekenen kan de driepuntsgreep kan figuren tekenen en prikken
gebruiken
kan een draad door een grove kan binnen de lijntjes kleuren
naald trekken
Zintuigelijke ontwikkeling
• Visuele waarneming (leren hier meer van)
• Gaat vooral om wat er met de informatie die via de ogen binnenkomt gebeurt: hoe
wordt het verwerkt, wat doet het kind er mee? Er wordt goed gekeken of kleuters
goed kunnen waarnemen: hoe nauwkeurig kunnen ze waarnemen, wat onthouden ze
en kunnen de details tot een geheel maken. Daarnaast kijken ze of kleuters patronen
of constructies kunnen herkennen (puzzels). Het herkennen en benoemen van
kleuren en geometrische vormen hoort ook bij visuele waarneming. Hierbij heb je
, passieve en actieve kennis. Passieve kennis houdt in dat de leerkracht bijv. een kleur
zegt en het kind wijst deze aan. Bij actieve kennis wijst het kind zelf een kleur aan en
zegt dat het bijv. rood is. Oude kleuters gaan ook letters en cijfers herkennen en deze
naschrijven.
• Auditieve waarneming
• Hier bedoelen de leerkrachten over het algemeen twee dingen mee; in hoeverre
kleuters informatie kunnen onthouden en toepassen, en het klankbewustzijn. Bij beide
speelt het geheugen een belangrijke rol. Hoe ouder de kleuter hoe meer hij kan
onthouden op geordende manier, de informatie is snel terug te vragen, zoals bij het
aanleren van rijmpjes en versjes. Met het klankbewustzijn wordt bedoelt dat kinderen
een vaardigheid ontwikkelen om de aandacht te richten op klankstructuur van
woorden. Bijvoorbeeld bij bal is de klankstructuur b-a-l. in groep 2 gaat de leerkracht
dit op een speelse manier trainen met bijvoorbeeld rijmwoorden verzinnen.
Seksuele ontwikkeling
Volgens Freud bevindt het kind zich in de fallische fase, kind krijgt belangstelling voor de genitaliën.
Het kind ontdekt het geslachtsverschil en kan sterke verliefdheidsgevoelens krijgen voor de ouder van
het andere geslacht (jongen op mama, meisje op papa).
Kolberg geeft aan dat kleuters al vanaf 3 jaar weten of ze een jongen of meisje zijn
(geslachtsidentiteit). Kleuters beseffen nog niet dat dit onveranderlijk is (geslachtsstabiliteit). Van 4-5
beseffen ze dat een jongen een jongen blijft en later een man wordt, door kleren kan dit nog
twijfelachtig blijven. In de geslachtsconstantheid is het uiterlijke besef vastgelegd dat een jongen altijd
een jongen zal blijven, ook al vinden er uiterlijke veranderingen plaats (6-7 jaar).
Het vertonen van seksetypisch gedrag begint heel jong. Vanaf de peuterleeftijd heeft een kind al
voorkeur voor speelgoed en spelactiviteiten. Jongens spelen met auto’s, meisjes met poppen en
tekenen. Jongens spelen liever in groepen, meisjes met 1 iemand.
Kleuters bekijken alles van het lijf van zichzelf en elkaar. Daarnaast wordt alles bevraagd en
aangeraakt. Je kunt verschil zien bij jonge en oude kleuters op het gebied van zindelijkheid. Jonge
kinderen vinden het soms lastig om op tijd naar de wc te gaan of hun billen af te vegen.
3.2 Sociaal-emotionele ontwikkeling
Emotionele ontwikkeling
De manier waarop kleuters omgaan met gevoelend en emoties in het algemeen. Kleuters hebben hun
emotionele leven al aardig onder controle, ze kunnen emoties al vrij goed beheersen. Kleuters kunnen
er nu beter tegen als zij hun zin niet krijgen, in tegenstelling tot peuters. Ook kunnen kleuters
makkelijker over gaan naar een andere activiteit, bij heftige emoties hulp vragen van een volwassene
en gedrag aanpassen aan de situatie.
Angst
o Grote en kleine angsten komen veel voor.
o Onplezierig gevoel van belemmering of spanning.
o Functie van angst is het kind te beschermen tegen overprikkeling, kind trekt zich
terug.
o Veelvoorkomend: geluiden, dieren, donker, natuurverschijnselen, pathologische
angsten (smetvrees, open ruimtes, etc.)
Agressie
o Instrumentale agressie: om een bepaald doel te bereiken.
o Vijandige agressie: iemand anders pijn doen zonder doel.
o Factoren: genetische sfeer en omgeving.
Fantasie
o Een manier van denken, kleuters maken veel dingen mee maar snappen niet alles.
o Realiteit en fantasie lopen door elkaar heen.
o Animistisch denken: het toekennen van een ziel aan levenloze objecten.