1. Welke van onderstaande stofen eee met tater een zure ooplossin ?
a. H2 ( )
b. Na2SO3 (s)
c. H2S ( )
d. CH4 ( )
2. Welke van onderstaande stofen eee met tater een zure ooplossin ?
a. CaO (s)
b. SO3 ( )
c. NaNH2 (s)
d. NH3 ( )
3. Men til met behulop van het eleidin svermo en beopalen of men te maken heee met
een 0,10 M ooplossin van H2SO4 of een 0,10 M ooplossin van H2SO3. Is dit mo elijk?
a. Nee, tant zotel een ooplossin van H2SO4 als een ooplossin van H2SO3
eleiden een stroom.
b. Nee, tant het zijn beide ooplossin en van tteetaardi e zuren met dezelfde
molariteit2 dus zij eleiden de stroom even oed.
c. Ja, tant H2SO4 is een sterk zuur en H2SO3 is een ztak zuur.
d. Ja, tant een ooplossin van H2SO4 eleidt de stroom tel en een ooplossin van
H2SO3 niet.
4. Citroen zuur is een drietaardi zuur met de molecuulformule C6H8O7. Welk van
onderstaande deeltjes komt het meest voor in een ooplossin van citroenzuur?
a. C6H8O7
b. C6H7O7-
c. C6H6O72-
d. C6H5O73-
5. Welk van onderstaande deeltjes bestaat niet?
a. CH3COOH (aq)
b. HBr (aq)
c. NH3 (aq)
d. SO42- (aq)
Bij deze vraa krij je tekenin en oop molecuulniveau te zien, van zuren in tater. Hierbij
stellen de etekende deeltjes de vol ende moleculen en ionen voor:
, Hieronder zie je de tekenin en van een econcentreerd sterk zuur; een verdund sterk zuur;
een econcentreerd ztak zuur en een verdunt ztak zuur.
6. Welke van deze f uren stelt het econcentreerde sterke zuur voor?
a. Plaatje A
b. Plaatje B
c. Plaatje C
d. Plaatje D
7. Welke van deze f uren stelt het econcentreerde ztakke zuur voor?
a. Plaatje A
b. Plaatje B
c. Plaatje C
d. Plaatje D
8. De eventichten in een oxaalzuurooplossin eef je als vol t teer.
H2C2O4 + H2O H3O+ + HC2O4-
HC2O4- + H2O H3O+ + C2O42-
Welke van onderstaande relates eldt voor een ooplossin van 1,0 molair oxaalzuur?
a. [H3O+] = [HC2O4-]
b. [H2C2O4] > [HC2O4-]
c. [H3O+] = [C2O42-]
d. [C2O42-] > [H2C2O4-]