6 Intracellulair transport en transport doorheen de celmembraan
Transport van moleculen + membraan eigenschappen:
- polair: klein: H2O, NH3 (wel doorheen membraan) groot: suikers, aminozuren en nucleotiden (niet
s door membraan
- apolair: Klein: zuurstof stikstof (doorheen membraan) groot: lipiden (wel door membraan)
- ionen: Ca2+, mg2+, K+ (niet doorheen membraan)
Transport naar organellen
- vetzuren naar SER (hoofdstuk 5)
- aminozuren naar RER en ribosomen voor aanmaak eiwitten
- Van TER transportblaasjes naar golgi-apparaat
- monosachariden naar golgi-apparaat voor modificeren van de eiwitten
- vestikels van golgi-apparaat naar organellen zoals lysosoom
Soorten transport:
intracellulair: binnen in de cel
transmembranair: transport in en doorheen het plasmamembraan
Intracellulair:
1) cytoplasmatische stroming: Door stroming van cytoplasma binnen een cel gaan er nutriënten
verspreid worden
2) Vesiculair transport: transport door blaasjes bv. van TER naar golgi-apparaat
3) diffusie: vindt plaats tussen de membranen van organellen. Ongeladen deeltjes hebben een
chemische gradiënt en gaan van hoge conc. naar lage conc. Geladen deeltjes hebben daarboven ook
nog een elektrische gradiënt, die gaan van veel naar weinig lading. Werken de gradiënten elkaar
tegen dan bepaalt de steilste gradiënt de transportrichting
4) microtubuli→ micro eiwitten
Transmembranair transport:
Er zijn 3 soorten transmembranaire eiwitten: een kanaaleiwit, transporteiwit (carrier) die aan actief
en passief transport doet en een receptor die doet aan signaaltransductie.
Er zijn een aantal soorten transport vesiculair transport, gewone osmose en diffusie, passief
transport (gefaciliteerde diffusie via transporteiwitten en kanalen) en tot slot actief transport
(primair actief en secundair actief)
Vesiculair transport: transport via blaasjes ( endocytose en exocytose)
Gewone diffusie:
Hier is spraken dat moleculen van hoge concentratie naar lage concentratie gaan doorheen het
membraan. De moleculen die door het membraan gaan zijn de apolaire moleculen en de kleine
polaire moleculen.
33
Transport van moleculen + membraan eigenschappen:
- polair: klein: H2O, NH3 (wel doorheen membraan) groot: suikers, aminozuren en nucleotiden (niet
s door membraan
- apolair: Klein: zuurstof stikstof (doorheen membraan) groot: lipiden (wel door membraan)
- ionen: Ca2+, mg2+, K+ (niet doorheen membraan)
Transport naar organellen
- vetzuren naar SER (hoofdstuk 5)
- aminozuren naar RER en ribosomen voor aanmaak eiwitten
- Van TER transportblaasjes naar golgi-apparaat
- monosachariden naar golgi-apparaat voor modificeren van de eiwitten
- vestikels van golgi-apparaat naar organellen zoals lysosoom
Soorten transport:
intracellulair: binnen in de cel
transmembranair: transport in en doorheen het plasmamembraan
Intracellulair:
1) cytoplasmatische stroming: Door stroming van cytoplasma binnen een cel gaan er nutriënten
verspreid worden
2) Vesiculair transport: transport door blaasjes bv. van TER naar golgi-apparaat
3) diffusie: vindt plaats tussen de membranen van organellen. Ongeladen deeltjes hebben een
chemische gradiënt en gaan van hoge conc. naar lage conc. Geladen deeltjes hebben daarboven ook
nog een elektrische gradiënt, die gaan van veel naar weinig lading. Werken de gradiënten elkaar
tegen dan bepaalt de steilste gradiënt de transportrichting
4) microtubuli→ micro eiwitten
Transmembranair transport:
Er zijn 3 soorten transmembranaire eiwitten: een kanaaleiwit, transporteiwit (carrier) die aan actief
en passief transport doet en een receptor die doet aan signaaltransductie.
Er zijn een aantal soorten transport vesiculair transport, gewone osmose en diffusie, passief
transport (gefaciliteerde diffusie via transporteiwitten en kanalen) en tot slot actief transport
(primair actief en secundair actief)
Vesiculair transport: transport via blaasjes ( endocytose en exocytose)
Gewone diffusie:
Hier is spraken dat moleculen van hoge concentratie naar lage concentratie gaan doorheen het
membraan. De moleculen die door het membraan gaan zijn de apolaire moleculen en de kleine
polaire moleculen.
33