Begrippen;
• Cytoplasma = binnen in de levende cellen. Een waterige oplossing waarin de biochemische
verbindingen, enzymen en celstructuren zich bevinden.
• Membraan = rond het cytoplasma. Schermt de cel af van de buitenwereld.
• Eukaryoot = cellen van het planten- en dierenrijk
• Prokaryoot = levende cellen (bacteriën)
• Kernzone = bij eukaryoot afgeschermd van het cytoplasma door een membraan. Bij
prokaryoot is die niet afgeschermd
• Celwand = beschermende laag
o Antibiotica doden de microben door de opbouw van de celwand te verstoren en op
die manier de groei van de bacterie te blokkeren
• Celorganellen (eukaryoot) = de interne compartimenten die de cel indeelt door middel van
membraantussenschotten. Ze liggen verspreid in het cytoplasma.
• Mesosomen (eukaryoot) = instulpingen
• Celwand = niet bij dierlijke cellen. Wel bij plantencellen. Geeft de cel steun en wordt door de
cel zelf geproduceerd.
2 De Kern
2.1 Bouw van de kern
Functie van de kern of nucleus:
→ Controlecentrum van de cel
→ Draagt meer dan 99% van het erfelijk materiaal (rest in mitochondriën/chloroplasten)
→ Draagt bij tot replicatie (celdeling), aanmaak van mRNA (transcriptie) vanaf DNA en van
eiwitten (translatie op ribosomen)
Bouw van de kern:
→ Chromatine
o Euchromatine = licht, ontrold, actief
o Heterochromatine = donker, opgerold, inactief
→ Nucleolus of kernlichaampje
o Heeft geen membraan
o Aanmaak van het ribosomaal RNA
→ Nucleaire enveloppe
o Binnenste membraan
o Perinucleaire ruimte
o Buitenste membraan
• Continue met RER
• Bevat ribosomen
→ Kernskelet
o 3D structuur van de kern bestaat uit onderstaande drie onderdelen:
o Kernfilamenten = eiwitdraden die dwars door de kern lopen
o eiwit lamina vormt steunlaag tussen binnenmembraan en chromatine
o Kernporiëncomplex met kernporie
• (Selectieve) doorgang voor mRNA en proteïnen
7
, Bouw chromatine/chromosomen:
→ Chromatine
o Euchromatine = licht, ontrold, actief
o Heterochromatine = donker, opgerold, inactief
→ Chromosoom
o 2x chromatiden (elkaars zusterchromatiden)
o 1x centromeer (kruising/overlapping)
o 4x telomeren (uiteinden) Telomeren = rode cirkels
→ chromatinestructuur
o Nucleosoom = DNA-streng wind zich rond acht histon eiwitten
o ‘beads on a string’ = lange draad van nucleosomen (zie foto)
o Solenoide structuur = Nucleosomen worden gestapeld in een helixvorm
o Na verder opvouwen krijgen we een chromatinevezel en uiteindelijk een
chromosoom
2.2 De celcyclus
= de periode waarin het aantal cellen verdubbeld
Somatische cellen of lichaamscellen:
→ 46 chromosomen (diploïd of 2n = elk chromosoom twee keer)
→ 22 paar autosomen of lichaamschromosomen
→ 1 paar geslachtschromosomen (XX of XY)
Gameten of geslachtscellen
→ 23 chromosomen (haploïd of 1n = elk chromosoom één keer)
→ Zygoot (2n) = het eerste, eencellige stadium, vlak na de versmelting van twee haploïde
gameten
8
• Cytoplasma = binnen in de levende cellen. Een waterige oplossing waarin de biochemische
verbindingen, enzymen en celstructuren zich bevinden.
• Membraan = rond het cytoplasma. Schermt de cel af van de buitenwereld.
• Eukaryoot = cellen van het planten- en dierenrijk
• Prokaryoot = levende cellen (bacteriën)
• Kernzone = bij eukaryoot afgeschermd van het cytoplasma door een membraan. Bij
prokaryoot is die niet afgeschermd
• Celwand = beschermende laag
o Antibiotica doden de microben door de opbouw van de celwand te verstoren en op
die manier de groei van de bacterie te blokkeren
• Celorganellen (eukaryoot) = de interne compartimenten die de cel indeelt door middel van
membraantussenschotten. Ze liggen verspreid in het cytoplasma.
• Mesosomen (eukaryoot) = instulpingen
• Celwand = niet bij dierlijke cellen. Wel bij plantencellen. Geeft de cel steun en wordt door de
cel zelf geproduceerd.
2 De Kern
2.1 Bouw van de kern
Functie van de kern of nucleus:
→ Controlecentrum van de cel
→ Draagt meer dan 99% van het erfelijk materiaal (rest in mitochondriën/chloroplasten)
→ Draagt bij tot replicatie (celdeling), aanmaak van mRNA (transcriptie) vanaf DNA en van
eiwitten (translatie op ribosomen)
Bouw van de kern:
→ Chromatine
o Euchromatine = licht, ontrold, actief
o Heterochromatine = donker, opgerold, inactief
→ Nucleolus of kernlichaampje
o Heeft geen membraan
o Aanmaak van het ribosomaal RNA
→ Nucleaire enveloppe
o Binnenste membraan
o Perinucleaire ruimte
o Buitenste membraan
• Continue met RER
• Bevat ribosomen
→ Kernskelet
o 3D structuur van de kern bestaat uit onderstaande drie onderdelen:
o Kernfilamenten = eiwitdraden die dwars door de kern lopen
o eiwit lamina vormt steunlaag tussen binnenmembraan en chromatine
o Kernporiëncomplex met kernporie
• (Selectieve) doorgang voor mRNA en proteïnen
7
, Bouw chromatine/chromosomen:
→ Chromatine
o Euchromatine = licht, ontrold, actief
o Heterochromatine = donker, opgerold, inactief
→ Chromosoom
o 2x chromatiden (elkaars zusterchromatiden)
o 1x centromeer (kruising/overlapping)
o 4x telomeren (uiteinden) Telomeren = rode cirkels
→ chromatinestructuur
o Nucleosoom = DNA-streng wind zich rond acht histon eiwitten
o ‘beads on a string’ = lange draad van nucleosomen (zie foto)
o Solenoide structuur = Nucleosomen worden gestapeld in een helixvorm
o Na verder opvouwen krijgen we een chromatinevezel en uiteindelijk een
chromosoom
2.2 De celcyclus
= de periode waarin het aantal cellen verdubbeld
Somatische cellen of lichaamscellen:
→ 46 chromosomen (diploïd of 2n = elk chromosoom twee keer)
→ 22 paar autosomen of lichaamschromosomen
→ 1 paar geslachtschromosomen (XX of XY)
Gameten of geslachtscellen
→ 23 chromosomen (haploïd of 1n = elk chromosoom één keer)
→ Zygoot (2n) = het eerste, eencellige stadium, vlak na de versmelting van twee haploïde
gameten
8