Nederlands samenvatting
§1.7 - Grammatica zinsdelen
Zinsdelen:
o Persoonsvorm
Maak van de zin een vragende zin
o Onderwerp
Wie of wat voor de persoonsvorm
o Werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in een zin + persoonsvorm = ww gezegde
Wie of wat + persoonsvorm + ond = nw gezegde, zegt of iets of iemand
iets doet of is iets
o Lijdend voorwerp:
Wie/wat + onderwerp + gezegde = lv
o Meewerkend voorwerp
Aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp) = mv
o Bijwoordelijke bepaling
Geven informatie over wat er in het gezegde wordt uitgedrukt Je kan
de bijwoordelijke bepaling in een zin goed vinden door vragen te
stellen als:
Waar? Wanneer? Hoe? Hoeveel? Hoe vaak? Waarheen? Waarom?
Waarmee?
Hoofdzinnen en bijzinnen:
o Hoofdzin:
persoonsvorm en onderwerp naast elkaar
kan tussen pv en o geen andere zinsdelen plaatsen
o Bijzin:
Persoonsvorm en onderwerp vaak niet naast elkaar
Kan tussen pv en o andere zinsdelen plaatsen
Persoonsvorm zoveel mogelijk achteraan in de zin
- Bijzin begint met voegwoord: omdat, toen, sinds enz aan hoofdzin
Vaste volgorde bij ontleden:
1. Onderstreep pv
2. Zet zinsdeelstrepen
3. Werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde benoemen
4. Onderwerp benoemen
5. Lijdend voorwerp benoemen
6. Meewerkend voorwerp benoemen
7. Bijwoordelijke bepaling benoemen
Enkelvoudige zin en samengestelde zin
, o Enkelvoudige zin:
Één zin, één persoonsvorm: Isa heeft een nieuwe telefoon gekocht
o Samengestelde zin:
Bestaat uit twee of meer zinnen aan elkaar, verschillende manieren:
1. Bestaat uit hoofdzin + hoofdzin, aan elkaar met voegwoord
2. Bestaat uit hoofdzin + bijzin:
-Toen Isa haar nieuwe telefoon had aangezet, werkte het touchscreen niet goed
Bijzin Hoofdzin
-Ze baalde behoorlijk, omdat de telefoon best duur was
Hoofdzin Bijzin
§1.8
Woordsoorten
afkorti
woordsoort ng voorbeeld
lidwoord lw de, het, een
kapper, tijdschrift, probleem,
zelfstandig naamwoord zn Scheveningen
bijvoeglijk naamwoord bn knap, slim, stevig, dromerig, katoenen
werkwoord ww
• koppelwerkwoord kww zijn, worden, blijven
• hulpwerkwoord hww kunnen, mogen, willen
• zelfstandig werkwoord zww werken, kopen, spelen
voor, met, aan, tijdens, ondanks,
voorzetsel vz vanwege
§1.7 - Grammatica zinsdelen
Zinsdelen:
o Persoonsvorm
Maak van de zin een vragende zin
o Onderwerp
Wie of wat voor de persoonsvorm
o Werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in een zin + persoonsvorm = ww gezegde
Wie of wat + persoonsvorm + ond = nw gezegde, zegt of iets of iemand
iets doet of is iets
o Lijdend voorwerp:
Wie/wat + onderwerp + gezegde = lv
o Meewerkend voorwerp
Aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp) = mv
o Bijwoordelijke bepaling
Geven informatie over wat er in het gezegde wordt uitgedrukt Je kan
de bijwoordelijke bepaling in een zin goed vinden door vragen te
stellen als:
Waar? Wanneer? Hoe? Hoeveel? Hoe vaak? Waarheen? Waarom?
Waarmee?
Hoofdzinnen en bijzinnen:
o Hoofdzin:
persoonsvorm en onderwerp naast elkaar
kan tussen pv en o geen andere zinsdelen plaatsen
o Bijzin:
Persoonsvorm en onderwerp vaak niet naast elkaar
Kan tussen pv en o andere zinsdelen plaatsen
Persoonsvorm zoveel mogelijk achteraan in de zin
- Bijzin begint met voegwoord: omdat, toen, sinds enz aan hoofdzin
Vaste volgorde bij ontleden:
1. Onderstreep pv
2. Zet zinsdeelstrepen
3. Werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde benoemen
4. Onderwerp benoemen
5. Lijdend voorwerp benoemen
6. Meewerkend voorwerp benoemen
7. Bijwoordelijke bepaling benoemen
Enkelvoudige zin en samengestelde zin
, o Enkelvoudige zin:
Één zin, één persoonsvorm: Isa heeft een nieuwe telefoon gekocht
o Samengestelde zin:
Bestaat uit twee of meer zinnen aan elkaar, verschillende manieren:
1. Bestaat uit hoofdzin + hoofdzin, aan elkaar met voegwoord
2. Bestaat uit hoofdzin + bijzin:
-Toen Isa haar nieuwe telefoon had aangezet, werkte het touchscreen niet goed
Bijzin Hoofdzin
-Ze baalde behoorlijk, omdat de telefoon best duur was
Hoofdzin Bijzin
§1.8
Woordsoorten
afkorti
woordsoort ng voorbeeld
lidwoord lw de, het, een
kapper, tijdschrift, probleem,
zelfstandig naamwoord zn Scheveningen
bijvoeglijk naamwoord bn knap, slim, stevig, dromerig, katoenen
werkwoord ww
• koppelwerkwoord kww zijn, worden, blijven
• hulpwerkwoord hww kunnen, mogen, willen
• zelfstandig werkwoord zww werken, kopen, spelen
voor, met, aan, tijdens, ondanks,
voorzetsel vz vanwege