Samenvatting Communicatie, Cognitie en Begrijpelijkheid
Week 1: begrijpen van teksten
Zwaan & Rapp (2006): Discourse comprehension 2
Week 2: begrijpen van teksten
Foy & Gerrig (2014): How readers tacitly judge norms during comprehension 3
Britton & Gülgöz (1991): Effects of repairing inference calls 4
Land et al. (2002): Een empirisch onderzoek naar tekstbegrip en tekstwaardering 4
Week 3: woorden
Stahl (2003): How knowing word meanings affects comprehension 5
Duffy & Kabance (1982): Testing a readable writing approach to text revision 5
Williams & Morris (2004): Eye movements, word familiarity, and vocabulary acquisition 7
Week 4: zinnen
Bailin & Grafstein (2016): Readability, text and context 8
Nieuwland & Kuperberg (2008): An event-related study on the pragmatics of negation 9
Burgers et al. (2015): Use and effects of negations in Dutch patient information leaflets 10
Week 5: digitaal lezen
Delgado et al. (2018): A meta-analysis on the effects of reading media 11
Salméron et al. (2018): comprehension in digital reading 12
Week 6: tekst en beeld
Hegarty (2011): The cognitive science of visual-spatial displays 13
Driessen et al. (2022): Misleading graphs in context 14
Wijnker et al. (2022): Debunking strategies for misleading bar charts 15
1
, Week 1 – Begrijpen van Teksten
Zwaan & Rapp (2006): Discourse comprehension
Linguistic cues spelen een rol bij de tekst begrijpen en verwerken. De volgende elementen dragen bij aan een
begrijpelijke tekst, die een boodschap op een goede manier overbrengen aan de lezer.
1. Lexical: verbindingswoorden, die helpen bij het begrijpen van de structuur van een tekst (je kan zo
bestaande kennis koppelen aan nieuwe informatie) bijvoorbeeld: ‘het’ of ‘de’ is een signaal dat het
gaat om bekende informatie, ‘een’ wordt gebruikt als het gaat om nieuwe informatie
2. Syntactic: leestekens en grammatica, die zorgen dat de boodschap op de goede manier over komt bij
de lezer
3. Macro-structural: de positie van een zin in een tekst, die zorgen voor een begrijpelijke structuur (als
iets aan het begin van de tekst staat, ga je ervan uit dat dit het belangrijkste is) voorbeeld: de volgorde
van vragen bij de riddle ‘olifant in de koelkast’ is essentieel voor het begrijpen van het verhaal
Discourse genres maken de tekst begrijpelijker, omdat je vanaf het begin kunt verwachten wat je gaat lezen.
- Narratives: verhalen met een causale structuur. Doel: overtuigen?
- Procedural discourse: uitleggen op basis van een stappenplan
Het construction-integration model beschrijft begrip in twee fasen:
1. Constructie-fase: je activeert alle mogelijke betekenissen van een woord
2. Integratie-fase: je kiest de betekenis die het beste bij de context past, op basis van je voorkennis
Nog een 3e proces?
3. Validatie: het controleren of wat we lezen klopt met de informatie uit eerdere tekst en onze eigen
voorkennis
Dit kan lijden tot tekstbegrip of onbegrip. Als het mis gaat, is dit vaak bij de integratie-fase. Je kiest dan de
verkeerde betekenis of kan niet goed opmaken welke betekenis passend is.
Men vindt het lastig om zinnen te verwerken die niet passen bij de context (voorbeeld: a vegetarian orders a
cheeseburger)
Mentale representaties zijn het product van begrijpend lezen. Als je het goed hebt begrepen klopt je mentale
representatie.
1. Surface structure: dit verdwijnt snel uit je geheugen, het zijn letterlijk de
woorden
2. Tekst base: stukjes van ideeën die expliciet beschreven zijn, je kan het
voor je zien
3. Situatiemodel/mentale representatie: de inhoud die niet expliciet
genoemd is, wordt geactiveerd door middel van voorkennis
Dit proces vindt de hele tijd plaats tijdens het lezen van een tekst, elke keer
opnieuw
Embodied cognition: je lichaam plaatst zichzelf in een situatie om erachter te komen wat het betekent (mentale
representaties gegrond in actie en perceptie)
- Sensorisch: je bedenkt hoe iets voelt of ruikt (voorbeeld: als je denkt aan een rivier bedenk je je hoe
stromend water voelt, ruikt en klinkt)
- Motorisch: je bedenkt je hoe dingen eruit zien en bewegen (voorbeeld: als je denkt aan een rivier
bedenk je je hoe deze stroomt, beweegt en hoe het eruit ziet)
Dit proces draait om het ophalen van herinneringen, het activeren van je voorkennis
Belangrijke verbanden bij begrijpend lezen
- Referentieel verband: verwijswoorden (’ze’ verwijst naar ‘de vrouw’)
- Causaal verband: oorzaak-gevolg (ze krijgt een boete, omdat ze niet is ingecheckt)
Inferences zijn aannames die doet over informatie die niet expliciet genoemd wordt in de tekst.
- Connective: je legt een verband tussen twee zinnen (voorbeeld: iemand gooit water op het vuur, en
het vuur gaat uit -> inference: het vuur is uitgegaan door het water)
2
Week 1: begrijpen van teksten
Zwaan & Rapp (2006): Discourse comprehension 2
Week 2: begrijpen van teksten
Foy & Gerrig (2014): How readers tacitly judge norms during comprehension 3
Britton & Gülgöz (1991): Effects of repairing inference calls 4
Land et al. (2002): Een empirisch onderzoek naar tekstbegrip en tekstwaardering 4
Week 3: woorden
Stahl (2003): How knowing word meanings affects comprehension 5
Duffy & Kabance (1982): Testing a readable writing approach to text revision 5
Williams & Morris (2004): Eye movements, word familiarity, and vocabulary acquisition 7
Week 4: zinnen
Bailin & Grafstein (2016): Readability, text and context 8
Nieuwland & Kuperberg (2008): An event-related study on the pragmatics of negation 9
Burgers et al. (2015): Use and effects of negations in Dutch patient information leaflets 10
Week 5: digitaal lezen
Delgado et al. (2018): A meta-analysis on the effects of reading media 11
Salméron et al. (2018): comprehension in digital reading 12
Week 6: tekst en beeld
Hegarty (2011): The cognitive science of visual-spatial displays 13
Driessen et al. (2022): Misleading graphs in context 14
Wijnker et al. (2022): Debunking strategies for misleading bar charts 15
1
, Week 1 – Begrijpen van Teksten
Zwaan & Rapp (2006): Discourse comprehension
Linguistic cues spelen een rol bij de tekst begrijpen en verwerken. De volgende elementen dragen bij aan een
begrijpelijke tekst, die een boodschap op een goede manier overbrengen aan de lezer.
1. Lexical: verbindingswoorden, die helpen bij het begrijpen van de structuur van een tekst (je kan zo
bestaande kennis koppelen aan nieuwe informatie) bijvoorbeeld: ‘het’ of ‘de’ is een signaal dat het
gaat om bekende informatie, ‘een’ wordt gebruikt als het gaat om nieuwe informatie
2. Syntactic: leestekens en grammatica, die zorgen dat de boodschap op de goede manier over komt bij
de lezer
3. Macro-structural: de positie van een zin in een tekst, die zorgen voor een begrijpelijke structuur (als
iets aan het begin van de tekst staat, ga je ervan uit dat dit het belangrijkste is) voorbeeld: de volgorde
van vragen bij de riddle ‘olifant in de koelkast’ is essentieel voor het begrijpen van het verhaal
Discourse genres maken de tekst begrijpelijker, omdat je vanaf het begin kunt verwachten wat je gaat lezen.
- Narratives: verhalen met een causale structuur. Doel: overtuigen?
- Procedural discourse: uitleggen op basis van een stappenplan
Het construction-integration model beschrijft begrip in twee fasen:
1. Constructie-fase: je activeert alle mogelijke betekenissen van een woord
2. Integratie-fase: je kiest de betekenis die het beste bij de context past, op basis van je voorkennis
Nog een 3e proces?
3. Validatie: het controleren of wat we lezen klopt met de informatie uit eerdere tekst en onze eigen
voorkennis
Dit kan lijden tot tekstbegrip of onbegrip. Als het mis gaat, is dit vaak bij de integratie-fase. Je kiest dan de
verkeerde betekenis of kan niet goed opmaken welke betekenis passend is.
Men vindt het lastig om zinnen te verwerken die niet passen bij de context (voorbeeld: a vegetarian orders a
cheeseburger)
Mentale representaties zijn het product van begrijpend lezen. Als je het goed hebt begrepen klopt je mentale
representatie.
1. Surface structure: dit verdwijnt snel uit je geheugen, het zijn letterlijk de
woorden
2. Tekst base: stukjes van ideeën die expliciet beschreven zijn, je kan het
voor je zien
3. Situatiemodel/mentale representatie: de inhoud die niet expliciet
genoemd is, wordt geactiveerd door middel van voorkennis
Dit proces vindt de hele tijd plaats tijdens het lezen van een tekst, elke keer
opnieuw
Embodied cognition: je lichaam plaatst zichzelf in een situatie om erachter te komen wat het betekent (mentale
representaties gegrond in actie en perceptie)
- Sensorisch: je bedenkt hoe iets voelt of ruikt (voorbeeld: als je denkt aan een rivier bedenk je je hoe
stromend water voelt, ruikt en klinkt)
- Motorisch: je bedenkt je hoe dingen eruit zien en bewegen (voorbeeld: als je denkt aan een rivier
bedenk je je hoe deze stroomt, beweegt en hoe het eruit ziet)
Dit proces draait om het ophalen van herinneringen, het activeren van je voorkennis
Belangrijke verbanden bij begrijpend lezen
- Referentieel verband: verwijswoorden (’ze’ verwijst naar ‘de vrouw’)
- Causaal verband: oorzaak-gevolg (ze krijgt een boete, omdat ze niet is ingecheckt)
Inferences zijn aannames die doet over informatie die niet expliciet genoemd wordt in de tekst.
- Connective: je legt een verband tussen twee zinnen (voorbeeld: iemand gooit water op het vuur, en
het vuur gaat uit -> inference: het vuur is uitgegaan door het water)
2