KLINISCH BASISONDERZOEK – neuromusculair onderzoek / cardiorespiratoire fitheid / functionaliteit
FYSIEKE ACTIVITEIT
1. Definities
Fysieke activiteit = elke door skeletspieren tot stand gebrachte houding of beweging dat resulteert in energieverbruik
→ Exercise = geplande fysieke activiteit, regelmatig terugkerend, met als doel componenten van fysieke fitheid te verbeteren
→ Sport = competitieve activiteiten die uitgevoerd worden in de context van regels gedefinieerd door internationaal orgaan
→ Energieverbruik = indruk van totale hoeveelheid fysieke activiteit afhankelijk van kwantiteit (hoeveel actief spierweefsel) en
intensiteit (mate waarop spierweefsel werkt)
Totale fysieke activiteit = transport + huishouden + beroep + vrije tijd + sport + bewegen
London bus drivers study:
De chauffeur beweegt heel de dag niet, terwijl dat de conducteur alle dagen door de trein moet wandelen.
Invloed beweging vs puur zittend beroep → sterke verschillen in aantal gevallen van hartaandoeningen en overlijdens ter gevolg
Evolutie in aandoeningen (in 2000):
Risico kan veranderd worden door gedrag (beweging, voeding). Roken en slechte voeding zijn belangrijke oorzaken hiervan in
combinatie met weinig fysieke activiteit.
- Hart- en vaatziekten (1/3)
- Hoge bloeddruk (1/2)
- Overgewicht (1/2)
- Depressie (1/10)
- Diabetes
- Lage rugpijn
- Borst- en colonkanker
- Osteoporose
Theorieën:
- 25% van volwassenen zijn niet actief genoeg
- 80% van jongeren zijn niet actief genoeg
1
,2. Dimensies
2.1. FITT
Frequentie: hoe dikwijls
Intensiteit: energieverbruik, welke belasting, fysiologische inspanning
Type: wat voor activiteit
Tijd: hoeveel minuten of uren per sessie/dag/week
2.2. Intensiteit
MET (metabolisch equivalent) = in welke mate energieverbruik toegenomen is tijdens uitvoeren van activiteit in vergelijking met
energieverbruik in rust (energiekost / zuurstofkost van fysieke activiteit)
→ 1 MET = energie nodig bij rust voor vitale functies (ademhaling) → 3.5 ml zuurstof / kg lichaam / minuut = 1 kcal / kg / minuut
- 1 – 1.5 MET = sedentair (slapen, tv kijken)
- 1.6 – 2.9 MET = lichte intensiteit (bureauwerk, wandelen)
- 3 – 5.9 MET = matige intensiteit (licht fietsen 50 watt tot 100 watt)
- ≥ 6 MET = zware intensiteit (joggen, calisthenics, rope jumping)
2.3. Totaal energieverbruik
Volume fysieke activiteit = energieverbruik van totale fysieke inspanning → intensiteit x duur (x frequentie)
→ Voorbeeld: persoon jogt gedurende 30 minuten (7 MET) = 7 MET x 0.5 uur = 3.5 MET/uur
- 10% dieet geïnduceerd energieverbruik
- 20 – 30% actief energieverbruik
- 60 – 70% basaal rustmetabolisme
2.4. PAL
PAL = gemiddeld dagelijks totaal energieverbruik (in veelvoud van 1 MET) → totaal energieverbruik in 24 uur
→ Normaal: 1.1 – 2.4
- 1.2 – 1.4 MET = inactief (in bed of zetel)
- 1.4 – 1.6 MET = sedentair (bureauwerk)
- 1.6 – 1.8 MET = licht (bureauwerk met beetje rondwandelen)
- 1.8 – 2.0 MET = matig (staand werk)
- 2.0 – 2.4 MET = zwaar (hoog actief)
2
, 3. Meten van fysieke activiteit
Individueel niveau Populatie niveau
- Diagnostisch: evaluatie huidige status (voor de - Effect van een grootschalige interventie
behandeling), formuleren van realistisch en - Relatie tussen fysieke activiteit en gezondheid
geïndividualiseerd programma, optimaliseren van - Opvolgen van trends en evolutie in maatschappij
therapie - Opvolgen van richtlijnen mbt fysieke activiteit
- Prognostisch: link tussen niveau van fysieke activiteit - Biologische / psychologische factoren nagaan
en gezondheidssituatie naar toekomst toe
- Evaluatief: opvolging van behandeling, het effect
ervan op activiteit en functionaliteit evalueren en beeld
voor toekomst
3.1. Meetinstrumenten
Subjectief Objectief Criterium
Vanuit persoonlijk oogpunt Onafhankelijk van persoonlijke mening Gouden standaard
- Vragenlijsten - Stappentellers, accelerometer, - Directe observatie, directe /
- Dagboek hartslagmeter, multisensor indirecte calorimetrie, dubbel
- Logboek toestellen (hartslag + accelero) gemerkt water
Afhankelijk van:
Betrouwbaarheid
- Test-retest betrouwbaarheid → meting 2x afgenomen test bij zelfde persoon
- Inter-tester betrouwbaarheid → metting door 2 verschillende testers afgenomen
Validiteit
- Werkelijk meten wat verondersteld wordt te meten
- Vergelijken met uitwendig criterium
Responsiviteit
- Vermogen van instrument om verandering over tijd te meten (gevoeligheid)
Andere factoren
- Welk domein / dimensies
- Budget
- Beschikbaarheid
- Patiëntenpopulatie
- Tijdsduur
3