WERKPLEKLEREN NEDERLANDS
VLOEIENDHEIDSSTOORNISSEN
1. STOTTEREN
• Een verstoring van het ritme van de spraak waarbij de sprekers precies weten wat ze willen
zeggen, maar ze dat niet kunnen voor dat moment vanwege onwillekeurige – stille en
hoorbare – herhalingen en verlengingen van spraakklanken (Janssen, 1997).
• Spreken dat gekenmerkt is door frequent herhalen of verlengen van klanken, lettergrepen of
woorden, of door frequente aarzelingen en pauzes die het ritmisch spreken onderbreken
• Een stoornis in de timing van spraakbewegingen.
Moeilijkheden bij stotteren:
- Zich niet kunnen uitdrukken
- Sociale relaties lopen minder vlot
- Bescheiden zijn
- Angst
Vloeiend spreken
= weinig inspanning leveren om vloeiend te spreken
Normale ontvloeiendheden
• Normaal verschijnsel bij de taalontwikkeling
• Fysiologisch stamelen
• Vooral tussen 2 en 4 jaar
• Pauzes
• Herhalingen van hele zinnen, woordgroepen en woorden
• Euh
Soorten stottermomenten: B-V-H
• B = blo.kkeren. op een klank (stil of luid)
• V = vvvverlengen van eeeeeen klank
• H = herhalen van een k-k-k-klank, een le-le-le-ttergreep of-of-of-of een kort woord
,Reacties of anticipaties op het stotteren
Ook inspanning en bijkomende gedragingen voor, tijdens en/of na een stottermoment
Tentakels:
- Vermijden
- Uitstellen
- Startgedrag
- Duwgedrag
Kern: B-H-V
Vermijden
• Korte antwoorden geven
• Andere woorden/synoniemen gebruiken
• Zeggen “ik weet het niet”
• Fluisteren
• Aanwijzen
• Niet antwoorden
• Niet of minder praten
Typische manieren om op stress te reageren
- Vechten
- Vluchten
- Bevriezen
,Uitstellen
• Pauze laten
• Doen alsof je eerst diep moet nadenken
• Ander kind laten voorgaan
• Pas later antwoorden
• Woord of stuk zin inlassen
Nog eens “wablief” vragen
Startgedrag
= kleine beweging of geluid dat ze maken vooraleer ze beginnen met praten
• Ademhapje
• Klank voorzetten
• Tik met vinger
• Duw met voet
• Geluidje
• Slikken
Duwen
= vechtend stotteren
• Met het hoofd naar voor knikken
• Ogen toeknijpen
• Wenkbrauwen omhoog trekken
• Meetikken met hand
• Met tong persen
• Toonhoogte dalen of stijgen
• Kan een geautomatiseerde gewoonte worden
• Belang van vroegtijdige interventie
• Bijkomend gedrag wordt in de hand gewerkt door:
• Sociale reacties van de luisteraar: bv. gelaatsuitdrukkingen, gespannen houding of
angst, in de plaats van het kind spreken, …
• Niet: “adem goed”, “denk na”, “zeg opnieuw”, “tik mee”.
• Gespreksomstandigheden: bv. tijdsdruk in gesprekssituaties
, Bevriezen
= door de schrik verdoofd worden
Oorzaken van stotteren
• Timing- en coördinatiestoornis in de hersenen
• Geen psychologische oorzaak
• Erfelijkheid
Uitlokkende factoren
• Samenspel:
• Zwakke timing
• Factoren die het stotteren uitlokken
• Géén oorzaak, maar aanleiding
• Drie groepen:
1) Snelheid
2) Spanning
3) Conditie
Snelheid
• Trager = vloeiender spreken
• Kinderen met een lichte timingsstoornis: stotteren is soms weg
Communicatiesnelheid gesprekspartner:
VLOEIENDHEIDSSTOORNISSEN
1. STOTTEREN
• Een verstoring van het ritme van de spraak waarbij de sprekers precies weten wat ze willen
zeggen, maar ze dat niet kunnen voor dat moment vanwege onwillekeurige – stille en
hoorbare – herhalingen en verlengingen van spraakklanken (Janssen, 1997).
• Spreken dat gekenmerkt is door frequent herhalen of verlengen van klanken, lettergrepen of
woorden, of door frequente aarzelingen en pauzes die het ritmisch spreken onderbreken
• Een stoornis in de timing van spraakbewegingen.
Moeilijkheden bij stotteren:
- Zich niet kunnen uitdrukken
- Sociale relaties lopen minder vlot
- Bescheiden zijn
- Angst
Vloeiend spreken
= weinig inspanning leveren om vloeiend te spreken
Normale ontvloeiendheden
• Normaal verschijnsel bij de taalontwikkeling
• Fysiologisch stamelen
• Vooral tussen 2 en 4 jaar
• Pauzes
• Herhalingen van hele zinnen, woordgroepen en woorden
• Euh
Soorten stottermomenten: B-V-H
• B = blo.kkeren. op een klank (stil of luid)
• V = vvvverlengen van eeeeeen klank
• H = herhalen van een k-k-k-klank, een le-le-le-ttergreep of-of-of-of een kort woord
,Reacties of anticipaties op het stotteren
Ook inspanning en bijkomende gedragingen voor, tijdens en/of na een stottermoment
Tentakels:
- Vermijden
- Uitstellen
- Startgedrag
- Duwgedrag
Kern: B-H-V
Vermijden
• Korte antwoorden geven
• Andere woorden/synoniemen gebruiken
• Zeggen “ik weet het niet”
• Fluisteren
• Aanwijzen
• Niet antwoorden
• Niet of minder praten
Typische manieren om op stress te reageren
- Vechten
- Vluchten
- Bevriezen
,Uitstellen
• Pauze laten
• Doen alsof je eerst diep moet nadenken
• Ander kind laten voorgaan
• Pas later antwoorden
• Woord of stuk zin inlassen
Nog eens “wablief” vragen
Startgedrag
= kleine beweging of geluid dat ze maken vooraleer ze beginnen met praten
• Ademhapje
• Klank voorzetten
• Tik met vinger
• Duw met voet
• Geluidje
• Slikken
Duwen
= vechtend stotteren
• Met het hoofd naar voor knikken
• Ogen toeknijpen
• Wenkbrauwen omhoog trekken
• Meetikken met hand
• Met tong persen
• Toonhoogte dalen of stijgen
• Kan een geautomatiseerde gewoonte worden
• Belang van vroegtijdige interventie
• Bijkomend gedrag wordt in de hand gewerkt door:
• Sociale reacties van de luisteraar: bv. gelaatsuitdrukkingen, gespannen houding of
angst, in de plaats van het kind spreken, …
• Niet: “adem goed”, “denk na”, “zeg opnieuw”, “tik mee”.
• Gespreksomstandigheden: bv. tijdsdruk in gesprekssituaties
, Bevriezen
= door de schrik verdoofd worden
Oorzaken van stotteren
• Timing- en coördinatiestoornis in de hersenen
• Geen psychologische oorzaak
• Erfelijkheid
Uitlokkende factoren
• Samenspel:
• Zwakke timing
• Factoren die het stotteren uitlokken
• Géén oorzaak, maar aanleiding
• Drie groepen:
1) Snelheid
2) Spanning
3) Conditie
Snelheid
• Trager = vloeiender spreken
• Kinderen met een lichte timingsstoornis: stotteren is soms weg
Communicatiesnelheid gesprekspartner: