DB2 WG 5 uitgetypt
Opave 1
A) Op grond van art. 13 lid 2, sub a VPB is er sprake van een deelneming indien de
belastngplichtge voor ten minste % van het nominaal kapitaal aandeelhouder is. BV B
heef een aandelenkapitaal van €20..0.0.0. verdeeld in aandelen met een nominale aaarde van
€20.0., er zijn dus 10.0. aandelen in de omloop. BV A koopt op 1 januari 20.17 voor €20.0.0. 4
aandelen, hoeael de betaalde €20.0.0. 10. is van het aandelenkapitaal van €20.0.0.0., telt het
agio echter niet mee. BV A heef slechts 4 van de 10.0. aandelen in BV B verkregen, dit is 4 .
De deelnemingsvrijstelling van art. 13 VPB is dus niet van toepassing, omdat de deelneming
van BV A in BV B niet % of meer is.
B) De deelnemingsvrijstelling van art. 13 Vpb kent geen soortbenadering en maak ook niet
uit of aandelen stemrecht hebben of niet (HR), bepalend is het economisch belang van de
deelneming in het nominaal gestorte aandelenkapitaal. Door de uitgife van de extra
aandelen is het nominaal gestorte aandelenkapitaal van BV B gestegen met €60.0., dit maakt
dus €20..60.0. in totaal. BV A bezit nu €1.40.0. van het nominaal gestorte kapitaal (7 aandelen
met een nominale aaarde van €20.0.). BV A heef nu een deelneming van 6,8
(1.40.0./20..60.0.) in BV B en voldoet dus aan het deelnemingsvereiste.
Compartmentering art 28c lid 1 sub avpb. Je had 4 en op 1 feb heb je 6,8 dus ga je %
grens door en is de deelnemingsvrijstelling van toepassing. Het 4 pakket is gekocht voor
40.0.0. en er is gegeven dat 31 jan (dag voorafgaand aan moment dat deelnemingsvrijstelling
van toepassing aerd). Vanaf 1 feb dus een sfeerovergang aant daarvoor geen
deelnemingsvrijstelling en vanaf 1 feb dus ael. Gegeven dat de aaarde van de aandelen op
dat moment 60.0. per aandeel is en dat betekent dus dat dat 4 pakket van 240.0. (4 aandelen
*60.0.). Dus een aaardestjging heef zich voorgedaan van 40.0. in 4 pakket en de
aaardestjging heef zich voorgedaan in de periode dat deelnemingsvrijstelling nog niet van
toepassing aas dus daar aillen ae over hefen. De aaardestjging is toerekenbaar aan de
periode dat vrijstelling niet van toepassing aas en dus onder de % zaten. Niet meteen aant
is nog geen realisate, maar straks ainst aordt gerealiseerd met die aandelen dan aillen ae
alsnog die 40.0. in de hefng betrekken omdat deze toerekenbaar is aan de niet
deelnemingsvrijstellingsperiode. Waardestjging vanaf 1 feb is ael toerekenbaar aan de
periode dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is dus die is vrijgesteld.
Er aordt een reserve gevormd zie artkel 28c lid 1 sub a vpb, 40.0. die in
compartmenteringsreserve aordt gestopt moet later nog belast aorden vandaar dast dat
een belastng compartmenteringsreserve is. Tegelijkertjd aaardeer je ook de boekaaarde
van de deelneming op met 40.0. (zie lid 2). De aandelen komen dan voor 30.0.0. (20.0.0.
betaald+40.0. compartmenteringsreserve +60.0.) 6,8 op de balans. Je hoef niet alle ins en
outs van 28c te kennen, maar je moet ael op hoofdlijnen begrijpen aat de
compartmenteringsleer inhoud (lid 1+2).
Opave 1
A) Op grond van art. 13 lid 2, sub a VPB is er sprake van een deelneming indien de
belastngplichtge voor ten minste % van het nominaal kapitaal aandeelhouder is. BV B
heef een aandelenkapitaal van €20..0.0.0. verdeeld in aandelen met een nominale aaarde van
€20.0., er zijn dus 10.0. aandelen in de omloop. BV A koopt op 1 januari 20.17 voor €20.0.0. 4
aandelen, hoeael de betaalde €20.0.0. 10. is van het aandelenkapitaal van €20.0.0.0., telt het
agio echter niet mee. BV A heef slechts 4 van de 10.0. aandelen in BV B verkregen, dit is 4 .
De deelnemingsvrijstelling van art. 13 VPB is dus niet van toepassing, omdat de deelneming
van BV A in BV B niet % of meer is.
B) De deelnemingsvrijstelling van art. 13 Vpb kent geen soortbenadering en maak ook niet
uit of aandelen stemrecht hebben of niet (HR), bepalend is het economisch belang van de
deelneming in het nominaal gestorte aandelenkapitaal. Door de uitgife van de extra
aandelen is het nominaal gestorte aandelenkapitaal van BV B gestegen met €60.0., dit maakt
dus €20..60.0. in totaal. BV A bezit nu €1.40.0. van het nominaal gestorte kapitaal (7 aandelen
met een nominale aaarde van €20.0.). BV A heef nu een deelneming van 6,8
(1.40.0./20..60.0.) in BV B en voldoet dus aan het deelnemingsvereiste.
Compartmentering art 28c lid 1 sub avpb. Je had 4 en op 1 feb heb je 6,8 dus ga je %
grens door en is de deelnemingsvrijstelling van toepassing. Het 4 pakket is gekocht voor
40.0.0. en er is gegeven dat 31 jan (dag voorafgaand aan moment dat deelnemingsvrijstelling
van toepassing aerd). Vanaf 1 feb dus een sfeerovergang aant daarvoor geen
deelnemingsvrijstelling en vanaf 1 feb dus ael. Gegeven dat de aaarde van de aandelen op
dat moment 60.0. per aandeel is en dat betekent dus dat dat 4 pakket van 240.0. (4 aandelen
*60.0.). Dus een aaardestjging heef zich voorgedaan van 40.0. in 4 pakket en de
aaardestjging heef zich voorgedaan in de periode dat deelnemingsvrijstelling nog niet van
toepassing aas dus daar aillen ae over hefen. De aaardestjging is toerekenbaar aan de
periode dat vrijstelling niet van toepassing aas en dus onder de % zaten. Niet meteen aant
is nog geen realisate, maar straks ainst aordt gerealiseerd met die aandelen dan aillen ae
alsnog die 40.0. in de hefng betrekken omdat deze toerekenbaar is aan de niet
deelnemingsvrijstellingsperiode. Waardestjging vanaf 1 feb is ael toerekenbaar aan de
periode dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is dus die is vrijgesteld.
Er aordt een reserve gevormd zie artkel 28c lid 1 sub a vpb, 40.0. die in
compartmenteringsreserve aordt gestopt moet later nog belast aorden vandaar dast dat
een belastng compartmenteringsreserve is. Tegelijkertjd aaardeer je ook de boekaaarde
van de deelneming op met 40.0. (zie lid 2). De aandelen komen dan voor 30.0.0. (20.0.0.
betaald+40.0. compartmenteringsreserve +60.0.) 6,8 op de balans. Je hoef niet alle ins en
outs van 28c te kennen, maar je moet ael op hoofdlijnen begrijpen aat de
compartmenteringsleer inhoud (lid 1+2).
