1.1
(Rood = kernconcept, Blauw = begrip)
Het referentiekader is alles wat je bezit aan kennis, ervaringen, normen, waarden en
gewoonten.
→ De ‘bril’ waardoor jij naar de wereld kijkt.
🔻Je hebt 4 hoofdconcepten (4 V’s)
1. Vorming:
2. verandering:
3. verhouding
4. (ver)binding:
🔻Drie aspecten van identiteit:
1. Persoonlijke identiteit
> Het beeld dat iemand van zichzelf heeft, zijn zelfbeeld
~ bijv: ik ben sportief.
2. Sociale identiteit
> Het beeld dat iemand van zichzelf als lid van de sociale groep en categoriën waar
hij/zij deel van uitmaakt.
~ bijv: ik hoor bij de hockey groep
3. Collectieve identiteit (intern en extern)
> gaat om het beeld van een groep
→ Externe collectieve identiteit
> Wat andere over de groep zeggen
~ bijv: hockeyers zijn allemaal kakkers.
Identiteit = het beeld dat iemand van zichzelf heeft, dat hij uitdraagt en anderen voorhoudt
en dat hij als kenmerkend en blijvend beschouwt voor zijn eigen persoon en dat is afgeleid
van zijn perceptie over de groep(en) waar hij wel of juist ook niet deel van uitmaakt.
Als je nog wel deel wilt uitmaken van een groep, maar niet deel wil uitmaken van de slechte
naam van de groep spreek je over een loyaliteitsconflict.
, 1.2
Socialisatie = het proces van overdracht en verwerving van de cultuur van de groep(en) en
de samenleving waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en
andere vormen van omgang met andere.
🔻Socialisatie bestaat uit twee delen:
Het proces van overdracht: mensen brengen de cultuur van een groep of samenleving over
aan nieuwkomers. socialisatoren zijn de groepen of mensen die een cultuur overdragen.
Zo leren ouders hun kinderen hoe zij zich moeten gedragen. De ouders zijn dan de
socialisatoren.
Het proces van verwerving: mensen maken zich de cultuur van een groep of samenleving
eigen. Mensen nemen de normen en waarden die ergens bij horen over en internaliseren ze.
Internaliseren is het eigen maken van een cultuur. Je eet bijvoorbeeld met mes en vork, dat
is nu een tweede natuur geworden. Internalisatie begint al snel na geboorte en in de peuter-
en kleutertijd. Daarna weer in nieuwe groepen (vrienden, school, werk).
In de leeftijd 10-20 wordt je vriendengroep als socialisator het belangrijkst.
Politieke socialisatie = het proces van overdracht en verwerving van de politieke cultuur
van de groep(en) en samenleving waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit
opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen
Nature = eigenschappen die aangeboren zijn
Nurture = aangeleerd gedrag dat te maken heeft met de omgeving, de cultuur waarin
iemand opgroeit en leeft
(Rood = kernconcept, Blauw = begrip)
Het referentiekader is alles wat je bezit aan kennis, ervaringen, normen, waarden en
gewoonten.
→ De ‘bril’ waardoor jij naar de wereld kijkt.
🔻Je hebt 4 hoofdconcepten (4 V’s)
1. Vorming:
2. verandering:
3. verhouding
4. (ver)binding:
🔻Drie aspecten van identiteit:
1. Persoonlijke identiteit
> Het beeld dat iemand van zichzelf heeft, zijn zelfbeeld
~ bijv: ik ben sportief.
2. Sociale identiteit
> Het beeld dat iemand van zichzelf als lid van de sociale groep en categoriën waar
hij/zij deel van uitmaakt.
~ bijv: ik hoor bij de hockey groep
3. Collectieve identiteit (intern en extern)
> gaat om het beeld van een groep
→ Externe collectieve identiteit
> Wat andere over de groep zeggen
~ bijv: hockeyers zijn allemaal kakkers.
Identiteit = het beeld dat iemand van zichzelf heeft, dat hij uitdraagt en anderen voorhoudt
en dat hij als kenmerkend en blijvend beschouwt voor zijn eigen persoon en dat is afgeleid
van zijn perceptie over de groep(en) waar hij wel of juist ook niet deel van uitmaakt.
Als je nog wel deel wilt uitmaken van een groep, maar niet deel wil uitmaken van de slechte
naam van de groep spreek je over een loyaliteitsconflict.
, 1.2
Socialisatie = het proces van overdracht en verwerving van de cultuur van de groep(en) en
de samenleving waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en
andere vormen van omgang met andere.
🔻Socialisatie bestaat uit twee delen:
Het proces van overdracht: mensen brengen de cultuur van een groep of samenleving over
aan nieuwkomers. socialisatoren zijn de groepen of mensen die een cultuur overdragen.
Zo leren ouders hun kinderen hoe zij zich moeten gedragen. De ouders zijn dan de
socialisatoren.
Het proces van verwerving: mensen maken zich de cultuur van een groep of samenleving
eigen. Mensen nemen de normen en waarden die ergens bij horen over en internaliseren ze.
Internaliseren is het eigen maken van een cultuur. Je eet bijvoorbeeld met mes en vork, dat
is nu een tweede natuur geworden. Internalisatie begint al snel na geboorte en in de peuter-
en kleutertijd. Daarna weer in nieuwe groepen (vrienden, school, werk).
In de leeftijd 10-20 wordt je vriendengroep als socialisator het belangrijkst.
Politieke socialisatie = het proces van overdracht en verwerving van de politieke cultuur
van de groep(en) en samenleving waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit
opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen
Nature = eigenschappen die aangeboren zijn
Nurture = aangeleerd gedrag dat te maken heeft met de omgeving, de cultuur waarin
iemand opgroeit en leeft