Rode bloedcellen: zuurstoftransport
Dwarsgestreepte spiercellen: zorgen voor beweging in de spieren
Steunweefsel: zorgt voor stevigheid
Tussencelstof: bepaalt de eigenschappen van het steunweefsel
Tussencelstof bij beenweefsel: weinig water en veel kalk
Kraakbeenweefsel: meer water en minder kalk
Protoplasma: alle levende inhoud van een cel
Cytoplasma organellen: onderdelen van een cel met een bepaalde functie
Plantencel:
Celkern: hierin liggen de chromosomen (alle zaakjes worden hierin geregeld)
Vacuole: blaasje gevuld met vocht. Hierin liggen de plastiden.
Plastiden: -chloroplasten: zorgen voor de groene kleur in een plant (bladgroenkorrels)
-chromoplasten: gekleurde korrels, zorgen voor de kleur
-leukoplasten: zetmeelkorrels, dienen voor reservevoedsel
3 typte zenuwcellen:
-gevoelszenuwcellen:
Brengen impulsen van de zintuigen naar het centrale zenuwstelsel
-schakelcellen:
Brengen impulsen van de ene naar de andere zenuw
-bewegingszenuwcellen:
Brengen impulsen van het centrale zenuwstelsel van spieren of klieren
Stevigheid bij planten door:
-celwand
-vezels
Vaatweefsel zorgt voor het transport van stoffen
Bloedvatenstelsel
Hart, aorta, holle ader
Ademhalingsstelsel
Luchtpijp, bronchie, long
Verteringsstelsel
Slokdarm, maag, dunne darm
Voortplantingsstelsel man
Zaadleider, eikel, balzak
Voortplantingsstelsel vrouw
Baarmoeder, eierstok, vagina
Spierstelsel
Biceps, buikspier, dijspier
Botstelsel
Rib, wervelkolom, dijbeen
Zenuwstelsel
Hersenen, ruggenmerg, zenuw
Uitscheidingsstelsel
Nieren, urineleider, blaas, urinebuis
Hormoonstelsel: schildklier, bijnieren, geslachtshormoon
,Weefsel: groep cellen die veel op elkaar lijken en dezelfde functie hebben.
Planten hebben:
Bastvaten vervoeren water en glucose van bladeren naar andere delen van een plant
Houtvaten vervoeren water en mineralen van de wortel naar de stengel
Fotonsynthese: gebeurt in de groene delen van een plant (bladeren). Bij fotosynthese komt
glucose en zuurstof vrij door middel van energie uit zonlicht.
Koolstofdioxide + water glucose + zuurstof
1.Wortels nemen water op
2.Water gaat via houtvaten naar de bladeren
3.Zonlicht + koolstofdioxide is nodig
4.Fotosynthese vindt plaats in de bladeren
5.Ontstaat zuurstof en glucose
Assimilatie: uit kleinere stoffen worden grotere stoffen gebouwd
Dissimilatie: grotere stoffen worden omgezet in kleinere stoffen
Vrouwelijk deel van een bloem: stamper (stempel, stijl, vruchtbeginsel)
Mannelijk deel: meeldraad (helmknop, helmdraad)
Functies van wortels:
-vasthouden van een plant in de bodem
-opslaan van reservevoedsel
-opnemen van water en mineralen
Determineren= bepalen van een soortnaam
Sporenplanten zaadplanten
Geen bloemen wel bloemen
Mossen, varens -Naaktzadigen (naaldvormige bladeren)
Varens hebben vaatbundels, mossen niet -Bedektzadige -eenzaadlobbige
-tweezaadlobbige (vrucht is
duidelijk te zien boon)
Tweeslachtige planten: zijn mannelijk en vrouwelijk
Eenslachtige planten: hebben alleen een stamper of meeldraad
Ongeslachtelijke voortplanting
Knollen, stekken, klonen
Uit een deel van een plantencel ontstaat een nieuwe plant
Geslachtelijke voortplanting
Met een eicel en een zaadcel
Tweehuizige planten eenslachtig
Eenhuizige planten tweeslachtig
Kruisbestuiving:
van meeldraad naar stamper van dezelfde soort plant/bloem
Geen bestuiving:
, Van meeldraad naar stamper van een ander soort plant/bloem
Zelfbestuiving:
Van meeldraad (bijv.) klaproos naar stamper op dezelfde klaproos.
Insectenbestuiving: door insecten, vaak bloemen met kleur en nectar
Windbestuiving: windbloemen
Bevruchting:
Een stuifmeelkorrel komt op de stempel van een bloem groeit uit tot een stuifmeelbuis
komt bij het zaadbeginsel eicel wordt bevrucht.
Zygote:
Een bevruchte eicel wordt een kiem
De zaadlobben van de kiem bevatten reservevoedsel
Plant die maakt voedingsstoffen van glucose zoals:
-eiwit (bonen)
-zetmeel (aardappels)
-suiker (suikerbiet)
-vet (cashewnoot)
-vitaminen
Een jaarring: het laagje hout dat ieder jaar wordt gemaakt
Lucht – zuurstof (door planten)
-koolstofdioxide
-stikstof
Aardolie: wordt gemaakt van dode organismen
Grondstoffen: is een energiebron
Biobrandstoffen: wordt gemaakt van planten/dieren
Fossiele brandstoffen: steenkool, aardolie, aardgas
Inheemse planten: groeien hier in Nederland, bijv. langs de weg
Uitheemse planten: komt van nature niet in NL voor.