Analyse 4
Inhoud
College 1 – Het individu........................................................................................................................... 2
Ergodiciteit........................................................................................................................................... 2
Verschillen Nomotethisch – Ideografisch onderzoek .......................................................................... 4
College 2 – Introductie tot tijdserieanalyse............................................................................................. 5
Auto-correlatie en Cross-correlatie ................................................................................................... 10
College 3 – Fluctuatieanalyse ................................................................................................................ 14
College 4 – State Space Grids ................................................................................................................ 30
College 5 – Recurrence Quantification Analysis (RQA) .......................................................................... 36
College 6 – Cross-Recurrence Quantification Analysis .......................................................................... 40
Responsiecollege - Blok 2 ...................................................................................................................... 46
College 7 – De praktijk ........................................................................................................................... 46
College 8 - .............................................................................................................................................. 52
,College 1 – Het individu
Analyse 4, idiografish:
- De uniciteit en studie van het individu
- 50-10.000+ metingen bij 1-3 individuen ipv. Andersom (zoals bij analyse 1 en 2)
- Dynamiek: variantie binnen individuen
Hoe minder metingen, hoe minder specifiek/doeltreffend je conclusie kan zijn.
Acties
- Alle quizzen op tijd maken voor het responsiecollege (geen cijfer maar voldaan/niet-voldaan)
- Alle opdrachten op tijd inleveren voor het responsiecollege (zelfde ^)
- Tentamen is eindcijfer, mits voldaan aan alle quizzen en opdrachten. Je mag alles meenemen
wat je wilt, dus ook aantekeningen en artikelen.
Artikel: De test getest
Belangrijke concepten:
- Ergodiciteit: de assupties van statistische tests (en problemen hiervan)
- Onderscheid tussen inter-individuele (between) en intra-individuele (within) variabiliteit
- Verschil tussen persoonlijke verdeling versus populatie verdeling
Ergodiciteit
Het gebrek aan individualisering van groepsstatistieken. ‘Gemiddeldes op steekproefniveau komen
niet overeen met individuele metingen.’ Daarom kunnen groepsstatistieken niet gegeneraliseerd
worden naar individuen.
Question: is the focus on the average patient disguising interindividual differences among patients
with mental disorders (zoals bipolair)? Findings: onl a few brain loci had the same abnormalities in
more than 2% of patients with the same disorder despite robust group-level differences. Meaning:
the idea of the average patient is a noninformative construct that falls apart when mapping
interindividual differences. Dus zelfs bij brein structuren zie je dat gemiddelden het niet op gaat voor
individuen.
In een ander onderzoek naar depressie en diagnostiek bleek dat het meest voorkomende patroon
eigenlijk maar voorkomt bij 2% van de mensen. Dus enorme verschillen tussen personen en hun
symptomen, beetje intra-individueel.
Verklaring voor waarom dit zo is, is ergodiciteit. Er zijn namelijk assumpties (lineair en additiviteit,
normale verdeling, homogeniteit van varianties (levene’s), onafhankelijkheid)
Als je aan assumpties voldoet mag je het gemiddelde van een tijdserie nemen. Het ruimtelijke
gemiddelde is hetzelfde als het gemiddelde over tijd. (1 keer met 100 dobbelstenen gooien is
hetzelfde als andersom), dus een grote groep meten zou ook dezelfde uitkomsten hebben als 1
individu vaak meten. Dit klopt dus alleen als je aan de ergodische assumpties voldoet, maar voldoen
mensen daaraan? Bijvoorbeeld momorylessness: zorgt ervoor dat elke meting niet wordt beïnvloed
door de vorige. ‘Many ensembles like human populations, are not ergodic’.
,Hoe meten we in de gedragswetenschappen?
- We interpreteren metingen van psychologische variabelen alsof het klassieke natuurkundige
metingen zijn: X = T + E (error dus meetfout), True Sore Theory.
o Het idee: meetuitkomsten representeren True score + random error, maar klopt dat
wel?
- Bijvoorbeeld iemands lengte meten of iemands gemoedstoestand.
- Wat zijn de meeteenheden van psychologische variabelen?
- Hoe wordt doorgaans de ware score benaderd/error verminderd?
Klassieke test theorie: error of measurement theory van Gauss.
- Met herhaalde metingen van hetzelfde object met de assumptie dat measurement error (E) is
random we van assume that...
Belg Quetelet: er is bijvoorbeeld 1 typische lengte en de rest valt daarbuiten, die kan je soort van zien
als error van het groepsgemiddelde. Ergodische assumpties worden hier aangenomen, daarom mag
je dit doen.
KTT vereist oneindig vele testafnames bij dezelfde persoon (intra-individuele metingen. Om
pragmatische redenen gebruikt de KTT één testafname van een s teekproef van verschillende mensen
(interindividueel). Maar mag dit? Nee want:
- Ten eerste moeten de eigenschappen die kenmerkend zijn voor persoon onveranderd blijven
door de tijd heen (stationair). Dit is niet toepasbaar op mensen.
- Ten tweede moet de steekproef uit identieke (homogene) kopieën van de persoon bestaan.
Dit is niet toepasbaar op mensen
Als we toch intra-individuele data vervangen door interindividuele, dan is het zeer goed denkbaar
dat onze conclusie incorrect is.
We kunnen echter nooit verifiëren hoe incorrect onze conclusie daadwerkelijk is. Dus: het is
onmogelijk om een geïnformeerd correcte conclusie te trekken, het blijft een gok.
Waarom mag je zomaar van intra-individuele metingen naar inter-individuele metingen gaan? → dat
mag alleen als je te maken hebt met een ergodisch systeem. Waarom? → omdat alle elementen in
een ergodisch systeem dezelfde identiteit hebben. In de statistiek wordt vaak aangenomen dat de
elementen in een steekproef dezelfde statistische identiteit delen (stationair, homogeen + hebben
zelfde kansverdeling.
, Verschillen Nomotethisch – Ideografisch onderzoek
Vanaf hier ff college terug kijken t/m bronfenbrenner.
Complexe systeem benadering ziet menselijk gedrag als onderdeel van een complex systeem, denk
aan Bronfenbrenner.
We moeten aannemen dat de interacties er niet zijn, omdat alles onafhankelijk is. Anders kan je niet
de analyses uitvoeren. Ook nog even kijken
Menselijk gedrag wordt gereduceerd door een complex adaptief systeem waarvan de componenten
zelf ook als complexe systemen gezien kunnen worden. Gedrag van adaptieve systemen heeft de
volgende kenmerken:
- Adaptief: leren en ontwikkeling, de individuele geschiedenis van een systeem is van belang.
Inhoud
College 1 – Het individu........................................................................................................................... 2
Ergodiciteit........................................................................................................................................... 2
Verschillen Nomotethisch – Ideografisch onderzoek .......................................................................... 4
College 2 – Introductie tot tijdserieanalyse............................................................................................. 5
Auto-correlatie en Cross-correlatie ................................................................................................... 10
College 3 – Fluctuatieanalyse ................................................................................................................ 14
College 4 – State Space Grids ................................................................................................................ 30
College 5 – Recurrence Quantification Analysis (RQA) .......................................................................... 36
College 6 – Cross-Recurrence Quantification Analysis .......................................................................... 40
Responsiecollege - Blok 2 ...................................................................................................................... 46
College 7 – De praktijk ........................................................................................................................... 46
College 8 - .............................................................................................................................................. 52
,College 1 – Het individu
Analyse 4, idiografish:
- De uniciteit en studie van het individu
- 50-10.000+ metingen bij 1-3 individuen ipv. Andersom (zoals bij analyse 1 en 2)
- Dynamiek: variantie binnen individuen
Hoe minder metingen, hoe minder specifiek/doeltreffend je conclusie kan zijn.
Acties
- Alle quizzen op tijd maken voor het responsiecollege (geen cijfer maar voldaan/niet-voldaan)
- Alle opdrachten op tijd inleveren voor het responsiecollege (zelfde ^)
- Tentamen is eindcijfer, mits voldaan aan alle quizzen en opdrachten. Je mag alles meenemen
wat je wilt, dus ook aantekeningen en artikelen.
Artikel: De test getest
Belangrijke concepten:
- Ergodiciteit: de assupties van statistische tests (en problemen hiervan)
- Onderscheid tussen inter-individuele (between) en intra-individuele (within) variabiliteit
- Verschil tussen persoonlijke verdeling versus populatie verdeling
Ergodiciteit
Het gebrek aan individualisering van groepsstatistieken. ‘Gemiddeldes op steekproefniveau komen
niet overeen met individuele metingen.’ Daarom kunnen groepsstatistieken niet gegeneraliseerd
worden naar individuen.
Question: is the focus on the average patient disguising interindividual differences among patients
with mental disorders (zoals bipolair)? Findings: onl a few brain loci had the same abnormalities in
more than 2% of patients with the same disorder despite robust group-level differences. Meaning:
the idea of the average patient is a noninformative construct that falls apart when mapping
interindividual differences. Dus zelfs bij brein structuren zie je dat gemiddelden het niet op gaat voor
individuen.
In een ander onderzoek naar depressie en diagnostiek bleek dat het meest voorkomende patroon
eigenlijk maar voorkomt bij 2% van de mensen. Dus enorme verschillen tussen personen en hun
symptomen, beetje intra-individueel.
Verklaring voor waarom dit zo is, is ergodiciteit. Er zijn namelijk assumpties (lineair en additiviteit,
normale verdeling, homogeniteit van varianties (levene’s), onafhankelijkheid)
Als je aan assumpties voldoet mag je het gemiddelde van een tijdserie nemen. Het ruimtelijke
gemiddelde is hetzelfde als het gemiddelde over tijd. (1 keer met 100 dobbelstenen gooien is
hetzelfde als andersom), dus een grote groep meten zou ook dezelfde uitkomsten hebben als 1
individu vaak meten. Dit klopt dus alleen als je aan de ergodische assumpties voldoet, maar voldoen
mensen daaraan? Bijvoorbeeld momorylessness: zorgt ervoor dat elke meting niet wordt beïnvloed
door de vorige. ‘Many ensembles like human populations, are not ergodic’.
,Hoe meten we in de gedragswetenschappen?
- We interpreteren metingen van psychologische variabelen alsof het klassieke natuurkundige
metingen zijn: X = T + E (error dus meetfout), True Sore Theory.
o Het idee: meetuitkomsten representeren True score + random error, maar klopt dat
wel?
- Bijvoorbeeld iemands lengte meten of iemands gemoedstoestand.
- Wat zijn de meeteenheden van psychologische variabelen?
- Hoe wordt doorgaans de ware score benaderd/error verminderd?
Klassieke test theorie: error of measurement theory van Gauss.
- Met herhaalde metingen van hetzelfde object met de assumptie dat measurement error (E) is
random we van assume that...
Belg Quetelet: er is bijvoorbeeld 1 typische lengte en de rest valt daarbuiten, die kan je soort van zien
als error van het groepsgemiddelde. Ergodische assumpties worden hier aangenomen, daarom mag
je dit doen.
KTT vereist oneindig vele testafnames bij dezelfde persoon (intra-individuele metingen. Om
pragmatische redenen gebruikt de KTT één testafname van een s teekproef van verschillende mensen
(interindividueel). Maar mag dit? Nee want:
- Ten eerste moeten de eigenschappen die kenmerkend zijn voor persoon onveranderd blijven
door de tijd heen (stationair). Dit is niet toepasbaar op mensen.
- Ten tweede moet de steekproef uit identieke (homogene) kopieën van de persoon bestaan.
Dit is niet toepasbaar op mensen
Als we toch intra-individuele data vervangen door interindividuele, dan is het zeer goed denkbaar
dat onze conclusie incorrect is.
We kunnen echter nooit verifiëren hoe incorrect onze conclusie daadwerkelijk is. Dus: het is
onmogelijk om een geïnformeerd correcte conclusie te trekken, het blijft een gok.
Waarom mag je zomaar van intra-individuele metingen naar inter-individuele metingen gaan? → dat
mag alleen als je te maken hebt met een ergodisch systeem. Waarom? → omdat alle elementen in
een ergodisch systeem dezelfde identiteit hebben. In de statistiek wordt vaak aangenomen dat de
elementen in een steekproef dezelfde statistische identiteit delen (stationair, homogeen + hebben
zelfde kansverdeling.
, Verschillen Nomotethisch – Ideografisch onderzoek
Vanaf hier ff college terug kijken t/m bronfenbrenner.
Complexe systeem benadering ziet menselijk gedrag als onderdeel van een complex systeem, denk
aan Bronfenbrenner.
We moeten aannemen dat de interacties er niet zijn, omdat alles onafhankelijk is. Anders kan je niet
de analyses uitvoeren. Ook nog even kijken
Menselijk gedrag wordt gereduceerd door een complex adaptief systeem waarvan de componenten
zelf ook als complexe systemen gezien kunnen worden. Gedrag van adaptieve systemen heeft de
volgende kenmerken:
- Adaptief: leren en ontwikkeling, de individuele geschiedenis van een systeem is van belang.
