WO1 DEEL TIJD
Je kan de begrippen ‘objectieve tijd’, ‘subjectieve tijd’, ‘lineaire tijd’, ‘cyclische
tijd’, ‘dagelijkse tijd’ en ‘historische tijd’ toelichten.
- Dagelijkse tijd verwijst naar het tijdskader dat ons leven ritmiteert. Het is
in hoofdzaak een technische aangelegenheid waarbij leerlingen door
oefeningen in uren, dagen, maanden, jaren en seizoenen de tijd als
structurerend principe leren begrijpen en beleven, en uiteindelijk
verinwendigen. (à cyclische tijd gaat over dag, week, maand en seizoen)
- Historische tijd verwijst naar het aanleren van een historisch
tijdsbewustzijn. Bedoeling is de leerlingen inzicht bijbrengen in het feit
dat het leven van mensen in grote mate wordt beïnvloed door de tijd
waarin ze leven. Kennis en kritische reflectie daarover is een
fundamenteel gegeven om de leerlingen ‘in de wereld te oriënteren’ (à
lineaire tijd gaat over pijl vanuit verleden naar toekomst)
Dagelijkse tijd Historische tijd
De leerlingen kunnen de tijd die ze nodig hebben De leerlingen kunnen belangrijke gebeurtenissen of
voor een voor hen bekende bezigheid realistisch ervaringen uit eigen leven chronologisch ordenen en
schatten. indelen in periodes. Ze kunnen daarvoor eigen
, indelingscriteria vinden.
De leerlingen kunnen een kalender gebruiken om De leerlingen kunnen hun afstamming aangeven tot
speciale gebeurtenissen uit eigen leven in de tijd te twee generaties terug.
situeren en om de tijd tussen deze gebeurtenissen
correct te bepalen.
De leerlingen kunnen in een kleine groep voor een De leerlingen kennen de grote periodes uit de
welomschreven opdracht een taakverdeling en geschiedenis en ze kunnen duidelijke historische
planning in de tijd opmaken. elementen in hun omgeving en belangrijke
historische figuren en gebeurtenissen waarmee ze
kennis maken, situeren in de juiste tijdsperiode aan
de hand van een tijdband.
De leerlingen kunnen tijdsaanduidingen op De leerlingen kunnen aan de hand van een
uitnodigingen en openings- en sluitingstijden correct voorbeeld illustreren dat een actuele toestand, die
interpreteren. voor kinderen herkenbaar is, en die door de
geschiedenis beïnvloed werd, vroeger anders was en
in de loop der tijden evolueert.
/ De leerlingen tonen belangstelling voor het verleden,
heden en de toekomst, hier en elders.
Je kan het verband tussen enerzijds dagelijkse en cyclische tijd en anderzijds
historische en lineaire tijd uitleggen.
Historische <-> lineair
Binnen de historische tijd is elke gebeurtenis uniek, geen enkele gebeurtenis
herhaalt zich op dezelfde manier. Historische tijd is in wezen dus lineair van
aard.
Voor dagelijkse tijd zijn de reken- en taalvaardigheden nodig om die verder in
WO te reiken. Dagelijkse tijd is in wezen dus cyclisch van aard.
Je kan het verschil tussen ‘dagelijkse tijd’ en ‘historische tijd’ uitleggen aan de
hand van concrete eindtermen/leerplandoelen.
(enkel met gegeven eindtermen/leerplandoelen)
Je kan eindtermen en leerplandoelen omtrent historische tijd
beargumenteerd plaatsen binnen een graad in de leerlijn.
(deze tabel gebruiken bij het plaatsen van de eindtermen/leerplandoelen)
Je kan de begrippen ‘objectieve tijd’, ‘subjectieve tijd’, ‘lineaire tijd’, ‘cyclische
tijd’, ‘dagelijkse tijd’ en ‘historische tijd’ toelichten.
- Dagelijkse tijd verwijst naar het tijdskader dat ons leven ritmiteert. Het is
in hoofdzaak een technische aangelegenheid waarbij leerlingen door
oefeningen in uren, dagen, maanden, jaren en seizoenen de tijd als
structurerend principe leren begrijpen en beleven, en uiteindelijk
verinwendigen. (à cyclische tijd gaat over dag, week, maand en seizoen)
- Historische tijd verwijst naar het aanleren van een historisch
tijdsbewustzijn. Bedoeling is de leerlingen inzicht bijbrengen in het feit
dat het leven van mensen in grote mate wordt beïnvloed door de tijd
waarin ze leven. Kennis en kritische reflectie daarover is een
fundamenteel gegeven om de leerlingen ‘in de wereld te oriënteren’ (à
lineaire tijd gaat over pijl vanuit verleden naar toekomst)
Dagelijkse tijd Historische tijd
De leerlingen kunnen de tijd die ze nodig hebben De leerlingen kunnen belangrijke gebeurtenissen of
voor een voor hen bekende bezigheid realistisch ervaringen uit eigen leven chronologisch ordenen en
schatten. indelen in periodes. Ze kunnen daarvoor eigen
, indelingscriteria vinden.
De leerlingen kunnen een kalender gebruiken om De leerlingen kunnen hun afstamming aangeven tot
speciale gebeurtenissen uit eigen leven in de tijd te twee generaties terug.
situeren en om de tijd tussen deze gebeurtenissen
correct te bepalen.
De leerlingen kunnen in een kleine groep voor een De leerlingen kennen de grote periodes uit de
welomschreven opdracht een taakverdeling en geschiedenis en ze kunnen duidelijke historische
planning in de tijd opmaken. elementen in hun omgeving en belangrijke
historische figuren en gebeurtenissen waarmee ze
kennis maken, situeren in de juiste tijdsperiode aan
de hand van een tijdband.
De leerlingen kunnen tijdsaanduidingen op De leerlingen kunnen aan de hand van een
uitnodigingen en openings- en sluitingstijden correct voorbeeld illustreren dat een actuele toestand, die
interpreteren. voor kinderen herkenbaar is, en die door de
geschiedenis beïnvloed werd, vroeger anders was en
in de loop der tijden evolueert.
/ De leerlingen tonen belangstelling voor het verleden,
heden en de toekomst, hier en elders.
Je kan het verband tussen enerzijds dagelijkse en cyclische tijd en anderzijds
historische en lineaire tijd uitleggen.
Historische <-> lineair
Binnen de historische tijd is elke gebeurtenis uniek, geen enkele gebeurtenis
herhaalt zich op dezelfde manier. Historische tijd is in wezen dus lineair van
aard.
Voor dagelijkse tijd zijn de reken- en taalvaardigheden nodig om die verder in
WO te reiken. Dagelijkse tijd is in wezen dus cyclisch van aard.
Je kan het verschil tussen ‘dagelijkse tijd’ en ‘historische tijd’ uitleggen aan de
hand van concrete eindtermen/leerplandoelen.
(enkel met gegeven eindtermen/leerplandoelen)
Je kan eindtermen en leerplandoelen omtrent historische tijd
beargumenteerd plaatsen binnen een graad in de leerlijn.
(deze tabel gebruiken bij het plaatsen van de eindtermen/leerplandoelen)
