Osteologie
FOTOS OP PPT LEREN
Inleiding tot de osteologie en arthrologie
Oriëntatie
Vlakken : mediaan = in twee verdeeld
sagittaal = parallel van de mediaanlijn
transversaal = dwars op de lengteas (bv. dwars door de poot)
dorsaal / frontaal
Richtingen : rostraal = aangezicht, craniaal – caudaal
mediaal – lateraal
sinister – dexter
proximaal = dicht tegen het lichaam / de wervelkolom – distaal (typisch voor de
ledematen : bv. tenen distaal van de elleboog)
dorsaal – palmair / plantair = voetzool / bovenkant hand (typisch voor structuren
onder de sprong of pols)
axiaal – abaxiaal (typisch voor de vingers)
Osteologie :
Soorten beenweefsel
• spongieus been : zit in de epifysen (buitenzijdes)
o trabekels / botbalkjes vormen 3D netwerk
o ruimtes tussen netwerk gevuld met beenmerg en bloedvaten
• compact been : zit in de diafyse (midden)
Soorten beenderen
Beenvorming
• enchondraal : BW > KB > bot (bv. ledematen)
• periostraal : periost vormt bot => hierin zitten zenuwen en bloedvaten voor de bloedvoorziening van beenderen
o vorming spongieus been
o foramen nutritium = voedingsgat (bloedvat treedt hierin)
o periost :
▪ inwendige laag die beenweefsel kan vormen (osteoblasten)
▪ uitwendige laag met veel bloedvaten en zenuwen + enkele bundels collageenvezels dringen vanuit
beenvlies in beenweefsel
▪ zorgt mee voor de bloedvoorziening van het been (samen met foramen nutritium)
• afwijkingen : dwerggroei, gebogen beenderen, … vaak bij kalveren!
,Os longum / Lang been
zijn typisch voor de ledematen
▪ twee groeischijven
o nog niet verbeend bij jonge dieren
▪ twee epifysen
o bestaan uit spongieus been
o proximale & distale
o staan in voor gewrichtsvorming
o zijn vaak heel grillig van vorm => botten passen in elkaar
▪ diafyse = schacht
o bestaat uit compact been
▪ overal zit beenmerg (diafyse + epifysen) : rode kleur
humerus = opperarmbeen van het voorbeen
tibia = scheenbeen van het achterbeen
Vogels : os pneumaticum :
zijn veel lichter doordat hun beenderen luchtzakken bevatten
▪ foramen pneumaticum = toegangsgat voor luchtzakken
Os breve / Kort been
bv. staartbeenderen + polsbeentjes = carpaalbeenderen
▪ plomp
▪ tussen de verschillende beentjes zijn grote verschillen in vorm
Os planum / Plat been
bv. neusbeenderen = ossa nasalia + schedelbeenderen
, ▪ paranasale sinussen (= neusbijholte = sinus frontalis)
o lopen ver uit tot in de processus cornualis (= hoornuitsteeksels)
gevaar voor sinusitis bij onthoorning (gevaar voor bacteriën)
bv. paarden : bij het doorgroeien van de tanden kan dit ook tot in de sinus (want de tanden monden uit tot
helemaal in de sinus) => ettervorming
▪ conchae nasalis / neusschelpen : zijn uitermate dun
o heel grillig bij de hond (veel boogjes en hoekjes)
Os irregulare / Onregelmatig been
bv. wervels
▪ symmetrisch gebouwd met talrijke grote uitsteeksels
▪ grillig
▪ bestaan uit twee somieten => beweging
▪ uitsteeksels nodig
o gewricht vormen met de ribben
o lumbaaluitsteeksels : nieren beschermen
o spinaaluitsteeksels (kunnen we voelen)
▪ je kan de groeischijf nog zien bij de jonge dieren (open, halfgesloten of gesloten)
Os sesamoideum / Sesambeen
▪ beentjes zijn secundair ontstaan door wrijving (evolutionair gezien)
▪ altijd ontstaan waar een pees aanwezig is (door relaxatie en opspanning van de spieren => wrijving)
▪ niet te verwarren met iets pathologisch op RX (witte vlek)
▪ belangrijk bij het paard! => veel problemen bij de ondervoet
o sesamsbeentjes van groot belang bij het passief steunapparaat
=> via dit mechanismen kunnen paarden hun benen ‘op slot’ zetten en zo rechtopstaand slapen
FOTOS OP PPT LEREN
Inleiding tot de osteologie en arthrologie
Oriëntatie
Vlakken : mediaan = in twee verdeeld
sagittaal = parallel van de mediaanlijn
transversaal = dwars op de lengteas (bv. dwars door de poot)
dorsaal / frontaal
Richtingen : rostraal = aangezicht, craniaal – caudaal
mediaal – lateraal
sinister – dexter
proximaal = dicht tegen het lichaam / de wervelkolom – distaal (typisch voor de
ledematen : bv. tenen distaal van de elleboog)
dorsaal – palmair / plantair = voetzool / bovenkant hand (typisch voor structuren
onder de sprong of pols)
axiaal – abaxiaal (typisch voor de vingers)
Osteologie :
Soorten beenweefsel
• spongieus been : zit in de epifysen (buitenzijdes)
o trabekels / botbalkjes vormen 3D netwerk
o ruimtes tussen netwerk gevuld met beenmerg en bloedvaten
• compact been : zit in de diafyse (midden)
Soorten beenderen
Beenvorming
• enchondraal : BW > KB > bot (bv. ledematen)
• periostraal : periost vormt bot => hierin zitten zenuwen en bloedvaten voor de bloedvoorziening van beenderen
o vorming spongieus been
o foramen nutritium = voedingsgat (bloedvat treedt hierin)
o periost :
▪ inwendige laag die beenweefsel kan vormen (osteoblasten)
▪ uitwendige laag met veel bloedvaten en zenuwen + enkele bundels collageenvezels dringen vanuit
beenvlies in beenweefsel
▪ zorgt mee voor de bloedvoorziening van het been (samen met foramen nutritium)
• afwijkingen : dwerggroei, gebogen beenderen, … vaak bij kalveren!
,Os longum / Lang been
zijn typisch voor de ledematen
▪ twee groeischijven
o nog niet verbeend bij jonge dieren
▪ twee epifysen
o bestaan uit spongieus been
o proximale & distale
o staan in voor gewrichtsvorming
o zijn vaak heel grillig van vorm => botten passen in elkaar
▪ diafyse = schacht
o bestaat uit compact been
▪ overal zit beenmerg (diafyse + epifysen) : rode kleur
humerus = opperarmbeen van het voorbeen
tibia = scheenbeen van het achterbeen
Vogels : os pneumaticum :
zijn veel lichter doordat hun beenderen luchtzakken bevatten
▪ foramen pneumaticum = toegangsgat voor luchtzakken
Os breve / Kort been
bv. staartbeenderen + polsbeentjes = carpaalbeenderen
▪ plomp
▪ tussen de verschillende beentjes zijn grote verschillen in vorm
Os planum / Plat been
bv. neusbeenderen = ossa nasalia + schedelbeenderen
, ▪ paranasale sinussen (= neusbijholte = sinus frontalis)
o lopen ver uit tot in de processus cornualis (= hoornuitsteeksels)
gevaar voor sinusitis bij onthoorning (gevaar voor bacteriën)
bv. paarden : bij het doorgroeien van de tanden kan dit ook tot in de sinus (want de tanden monden uit tot
helemaal in de sinus) => ettervorming
▪ conchae nasalis / neusschelpen : zijn uitermate dun
o heel grillig bij de hond (veel boogjes en hoekjes)
Os irregulare / Onregelmatig been
bv. wervels
▪ symmetrisch gebouwd met talrijke grote uitsteeksels
▪ grillig
▪ bestaan uit twee somieten => beweging
▪ uitsteeksels nodig
o gewricht vormen met de ribben
o lumbaaluitsteeksels : nieren beschermen
o spinaaluitsteeksels (kunnen we voelen)
▪ je kan de groeischijf nog zien bij de jonge dieren (open, halfgesloten of gesloten)
Os sesamoideum / Sesambeen
▪ beentjes zijn secundair ontstaan door wrijving (evolutionair gezien)
▪ altijd ontstaan waar een pees aanwezig is (door relaxatie en opspanning van de spieren => wrijving)
▪ niet te verwarren met iets pathologisch op RX (witte vlek)
▪ belangrijk bij het paard! => veel problemen bij de ondervoet
o sesamsbeentjes van groot belang bij het passief steunapparaat
=> via dit mechanismen kunnen paarden hun benen ‘op slot’ zetten en zo rechtopstaand slapen