H1 : Inleiding
H2 : Koolhydraten
= suikers = sacchariden = (CH2O)n
Monosacchariden
= één enkel polyhydroxy-aldehyde of polyhydroxy-keton
keton = R-C-O (ketose)
aldehyde = H-C-O (aldose)
bevatten dus een carbylgroep
alle andere C-atomen bevatten hydroxylgroepen (COOH)
koolstofketens onvertakt
Ketenlengte :
3C = triose
4C = tetrose
5C = pentose
6C = hexose
7C = heptose
Naamgeving : aldo/keto + #C s
Chirale centra :
alle monosacchariden, behalve dihydroxy-aceton hebben één of meer chiraal centrum
o dit is een koolstofatoom met 4 verschillende substituenten
o je kan dit moleculen dus zo roteren dat ie nooit met zijn spiegelbeeld samenvalt
o zijn dus optische isomeren
o # stereoisomeren = 2n, n = # chirale centra
o enantiomeren = spiegelbeelden
o diastereomeren = geen spiegelbeelden
2 diastereomeren die slechts verschillen in de configuratie rond één koolstofatoom zijn epimeren
, => 2 epimeren
INVULZINNETJE MET EXAMEN WAAR JE # STEREOISOMEREN MOET KUNNEN GEVEN
D-isomeer of L-isomeer
zijn in een cel twee totaal verschillende dingen
één van de enantiomeren is het D-isomeer, de andere is het L-isomeer
van een D een L maken (of andersom) : elk chiraal centrum spiegelen
D of L? => Fisher projectie (verticaal = in het blad – horizontaal = uit het blad)
o koolstofketen verticaal
o CHO vanboven
o chirale centra verst van carbonylgroep => OH links (L) of rechts (D)
Ringstructuur :
meeste monosacchariden hebben een ringstructuur
ringvorming :
o aldehyde + alcohol vormt een hemiacetaal
o keton + alcohol vormt een hemiketaal
nieuw chiraal centrum gevormd !
o dit is het anomere koolstofatoom / anomere centrum
o isomeren van monosacchariden die enkel verschillen in configuratie rond het anomere C-atoom
α of β ?
bepaald door positie OH op anomeer C-atoom tov de
functionele groep die ligt op de anomeer referentie atoom
(plaats waar CH²OH staat, altijd vanboven)
alfa = OH aan andere kant
beta = OH aan dezelfde kant
mutarotatie = conversie van alfa naar beta en omgekeerd
vorming :
o haworth-projectie = tekenvorm van ringen
o 6C s = pyranose
o 5C s = furanose
o CH2OH tekenen we links vanboven
o O rechts vanboven (of in het midden bij furanose)
o anomere C rechts opzij
, meest voorkomend in de natuur :
o hexosen
o D-suikers
o D-glucose / druivensuiker : 1/3 alfa – 2/3 beta (specifiek 1/3 voor glucose, altijd anders bij anderen)
ook een klein deel van glucose in de lineaire vorm
reduceren
o monosachariden zijn altijd reducerend (doordat de ring open gaat naar de lineaire vorm)
o carbonylgroep kan geoxideerd worden (COH is vrij) carboxylgroep –COOH vormen
Disysacchariden
= 2 ketens van monosacchariden
bv. oligosacchariden (betekent een aantal sacchariden)
Polysacchariden
= meer dan 20 monosaccharide units
= glycanen
O ders heid op asis a …
type monosaccharide :
o homopolysacchariden : 1 type
o heteropolysacchariden : 2 of meer typen
ketenlente
type van glycosidische binding
mate van vertakking
Functies van homopolysacchariden :
opslag van koolhydraten (brandstof)
o zetmeel (bestaat uit amylose & amylopectine)
amylose
lineair onvertakt
D-glucose
α 1-4 ketens (poly-maltose)
amylopectine
groot molecule
sterk vertakt
D-glucose
α 1-4 ketens
α 1-6 vertrakkingen
vertakking elke 24-30 residuen
o glycogeen
vergelijkbaar met amylopectine
groot molecule
sterk vertakt
D-glucose
α 1-4 ketens
α 1-6 vertrakkingen
vertakking elke 8-12 residuen
daardoor veel compacter
geen specifieke weefsel die glycogeen opslaan dus vertakt om makkelijker op te slaan
amylopectine en glycogeen hebben één reducerend uiteinde en veel niet-reducerende uiteinden
=> afbraak gebeurt aan niet-reducerende uiteinden aan vele ketenuiteinden tegelijkertijd
=> snelle vrijgave van energie
, structuurelement in celwand van platen en exoskelet van dieren
o cellulose
vezelachtig, plantaardig materiaal (plantenstengels, boomstammen, katoen)
lineair, onvertakt
β 1-4
type glycosidische binding enige verschil met amylose
veel steviger door waterstofbruggen
onverteerbaar voor de meeste dieren (geen enzymen voor klieven van β1-4)
wel voor termiten en ruminanten door micro-organismen in darm
wel voor houtzwammen door enzymen cellulase
o chitine
exoskelet anthropoden
naast cellulose twee meest voorkomende polysaccharide ter wereld
lineair, onvertakt
β -4
N-acetylglucosamine
Functies van heteropolysacchariden :
extracellulaire ondersteuning voor organismen van alle rijken
o agar
complex mengsel heteropolysacchariden
bevat gemodifieerde galactose-eenheden
component van celwand in sommige dieren
onderdeel: agarose
agar = groeimedium voor bacteriën
agarose = scheiding DNA
Verschil met eiwitten (polymeren en aminozuren) :
DNA – RNA => eiwit :
o welbepaalde samenstelling en lengte
o welbepaald moleculair gewicht
o gebaseerd op template
geen template voor polysacchariden en dus ook geen voor bepaalde lengte of grootte
H3 : Aminozuren
bouwstenen eiwitten
meest voorkomende biologische macromolecule
eiwitten uiterst divers in structuur en functie, maar toch slecht opgebouwd uit 20 aminozuren
o covalent gebonden tot lineaire structuur
o gebaseerd op DNA-sequentie
bv. luciferase – hemoglobine – keratine
Veel verschillende functies :
enzymen spinnenwebben
hormonen hoorn en haar
antilichamen natuurlijke antibiotisa
veren paddenstoelengif
ooglens ….
spiervezels