V.3 BAROK (1600-1750 ( begin opera’s tot dood Bach) )
Inleiding barok:
o Alles over de top
o Katholieken v.s protestanten
o Kunst verheerlijkt vorst/adel
3.1 ontstaan opera
o Ontstaan in 1600, bedacht door Italianen
o Gezongen toneelstuk (met decor en acteurs etc.)
Gaan vaak over Griekse mythen
o Recitatief = solist zingt één melodie met tekst, eenvoudige begeleiding (klavecimbel,
luit). Tekst moet verstaanbaar zijn.
Secco = heel droog, kaal uitgevoerd. Begeleiding bestaat alleen uit basso
continuo, bijvoorbeeld klavecimbel en viola da gamba.
Accompagnato = begeleiding van basso continuo aangevuld met andere
instrumenten, bijvoorbeeld strijkers.
o Componist noteert alleen de melodie en de baslijn. Dus veel improvisatie. Soms
speelt cello of viola da gamba de baslijn mee.
o Basso continuo = doorlopende bas, met paar akkoorden door klavecimbel of luit,
eventueel cello of viola da gamba bv begeleiding van recitatief.
o Meer gebruik majeur en mineur i.p.v. kerktoonladders (modi)
o Eerste opera’s uitgevoerd aan hof, uiteindelijk heeft bijna elke grote stad een
operagebouw
3.2 structuur opera
o Ouverture = instrumentale opening van de opera voor dat de opera begint. De
belangrijkste gast komt dan binnen. Begint langzaam en statig, daarna sneller
gedeelte.
o Aria = lied waarbij veel emotie wordt overgebracht, zanger/componist/muzikant kan
alles laten zien wat die kan (virtuoos)
o Koor = reageert op de gebeurtenissen of samenvattend, kan homofoon(tegelijk) en
polyfoon (door elkaar)
o Castraten = mannen die gecastreerd zijn om een hoog bereik te kunnen houden.
3.3 grote vocale werken
o De kerk ziet de populariteit van de opera, zij bedenken ook zoiets maar dan over
Bijbelverhalen
o Oratorium = gezongen Bijbelverhaal
Er wordt niet geacteerd en er is geen decor, want dat lijdt af
o Passie = bijzonder oratorium, gaat over het lijdensverhaal van Jezus (Pasen)
Mattheus zing alleen recitatieven
Koor zijn priesters of volk
o Cantate = korter vocaal werk
Geschikt voor kerkdienst
, 3.4 instrumentale werken
o In barok meer instrumentale stukken (ipv verdubbelen zang in renaissance)
o Geïnspireerd door mogelijkheden en klankkleur instrument
o Concert = driedelige compositie voor orkest en evt solisten
Contrast tussen delen in tempo en toonsoort
o Triosonate = compositie met meerdere delen voor twee solisten en basso continuo
Basso continuo kan ook door twee instrumenten gespeeld worden
o Barokke motoriek = compositietechniek
Ononderbroken ritmische beweging
Ontstaat door continu herhalen en variëren van één motief (=stukje melodie)
Ondersteuning van basso continuo
o Melodieën starten met een motief
Die vloeit door met motiefherhalingen en sequensen (=melodisch motief dat
een aantal keren op een andere toonhoogte wordt herhaald, telkens één toon
hoger of lager)
Veel versieringen : voorslag (=kort nootje ervoor) of triller (=snel wisselen
tussen twee noten)
De continuïteit van stroom van motieven en sequensen heet: voortspinning
o Terrassendynamiek = afwisseling tussen tutti(hele ensemble) en solo
o Affectenleer = beschrijving welke intervallen en akkoorden welke emotie oproepen
Meer focus op emotie ipv tekstuitbeelding
3.5 concerten
o Meerkorig concert = twee of drie groepen instrumenten tegenover elkaar
Groep met hoge en lage instrumenten > contrast
Interactie tussen groepen
Bindende factor is de basso continuo die ononderbroken begeleidt
o Concerto grosso = drie of vier solisten tegenover groter ensemble
Concertino = drie of vier solisten
Tutti = grotere ensemble
Concertino en tutti wisselen elkaar af
o Soloconcert = 1 solist tegenover orkest
Solist moet virtuoos zijn!
o Soloconcert bestaat uit drie delen
Allegro (snel) > adagio (langzaam) > allegro (snel)
3.6 de suite en de fuga
o Suite = verzameling dansen (composities), contrasterend in tempo
o Sarabande = langzaam tempo, driedelige maat
o Menuet = gematigd tempo, driedelige maat
Fuga:
o Fuga = polyfone compositie met strenge regels
Drie of vier stemmig
o Expositie = alle stemmen zetten het thema (de melodie, bestaat uit motief) achter
elkaar in
Inleiding barok:
o Alles over de top
o Katholieken v.s protestanten
o Kunst verheerlijkt vorst/adel
3.1 ontstaan opera
o Ontstaan in 1600, bedacht door Italianen
o Gezongen toneelstuk (met decor en acteurs etc.)
Gaan vaak over Griekse mythen
o Recitatief = solist zingt één melodie met tekst, eenvoudige begeleiding (klavecimbel,
luit). Tekst moet verstaanbaar zijn.
Secco = heel droog, kaal uitgevoerd. Begeleiding bestaat alleen uit basso
continuo, bijvoorbeeld klavecimbel en viola da gamba.
Accompagnato = begeleiding van basso continuo aangevuld met andere
instrumenten, bijvoorbeeld strijkers.
o Componist noteert alleen de melodie en de baslijn. Dus veel improvisatie. Soms
speelt cello of viola da gamba de baslijn mee.
o Basso continuo = doorlopende bas, met paar akkoorden door klavecimbel of luit,
eventueel cello of viola da gamba bv begeleiding van recitatief.
o Meer gebruik majeur en mineur i.p.v. kerktoonladders (modi)
o Eerste opera’s uitgevoerd aan hof, uiteindelijk heeft bijna elke grote stad een
operagebouw
3.2 structuur opera
o Ouverture = instrumentale opening van de opera voor dat de opera begint. De
belangrijkste gast komt dan binnen. Begint langzaam en statig, daarna sneller
gedeelte.
o Aria = lied waarbij veel emotie wordt overgebracht, zanger/componist/muzikant kan
alles laten zien wat die kan (virtuoos)
o Koor = reageert op de gebeurtenissen of samenvattend, kan homofoon(tegelijk) en
polyfoon (door elkaar)
o Castraten = mannen die gecastreerd zijn om een hoog bereik te kunnen houden.
3.3 grote vocale werken
o De kerk ziet de populariteit van de opera, zij bedenken ook zoiets maar dan over
Bijbelverhalen
o Oratorium = gezongen Bijbelverhaal
Er wordt niet geacteerd en er is geen decor, want dat lijdt af
o Passie = bijzonder oratorium, gaat over het lijdensverhaal van Jezus (Pasen)
Mattheus zing alleen recitatieven
Koor zijn priesters of volk
o Cantate = korter vocaal werk
Geschikt voor kerkdienst
, 3.4 instrumentale werken
o In barok meer instrumentale stukken (ipv verdubbelen zang in renaissance)
o Geïnspireerd door mogelijkheden en klankkleur instrument
o Concert = driedelige compositie voor orkest en evt solisten
Contrast tussen delen in tempo en toonsoort
o Triosonate = compositie met meerdere delen voor twee solisten en basso continuo
Basso continuo kan ook door twee instrumenten gespeeld worden
o Barokke motoriek = compositietechniek
Ononderbroken ritmische beweging
Ontstaat door continu herhalen en variëren van één motief (=stukje melodie)
Ondersteuning van basso continuo
o Melodieën starten met een motief
Die vloeit door met motiefherhalingen en sequensen (=melodisch motief dat
een aantal keren op een andere toonhoogte wordt herhaald, telkens één toon
hoger of lager)
Veel versieringen : voorslag (=kort nootje ervoor) of triller (=snel wisselen
tussen twee noten)
De continuïteit van stroom van motieven en sequensen heet: voortspinning
o Terrassendynamiek = afwisseling tussen tutti(hele ensemble) en solo
o Affectenleer = beschrijving welke intervallen en akkoorden welke emotie oproepen
Meer focus op emotie ipv tekstuitbeelding
3.5 concerten
o Meerkorig concert = twee of drie groepen instrumenten tegenover elkaar
Groep met hoge en lage instrumenten > contrast
Interactie tussen groepen
Bindende factor is de basso continuo die ononderbroken begeleidt
o Concerto grosso = drie of vier solisten tegenover groter ensemble
Concertino = drie of vier solisten
Tutti = grotere ensemble
Concertino en tutti wisselen elkaar af
o Soloconcert = 1 solist tegenover orkest
Solist moet virtuoos zijn!
o Soloconcert bestaat uit drie delen
Allegro (snel) > adagio (langzaam) > allegro (snel)
3.6 de suite en de fuga
o Suite = verzameling dansen (composities), contrasterend in tempo
o Sarabande = langzaam tempo, driedelige maat
o Menuet = gematigd tempo, driedelige maat
Fuga:
o Fuga = polyfone compositie met strenge regels
Drie of vier stemmig
o Expositie = alle stemmen zetten het thema (de melodie, bestaat uit motief) achter
elkaar in