Natuurkunde basisvaardigheden
- Een eigenschap die je kunt meten is een grootheid
- Een grootheid druk je uit in een getal en een eenheid
- Een eenheid is de maat waarmee je de gemeten grootheid vergelijkt
- Afgeleide grootheden zijn geen basis grootheden maar een combinatie van eenheden
- Afgeleide eenheid kun je uitdrukken in grondeenheden
- Binas tabel 4 staan alle grootheden, symbolen en eenheden
- De orde van grootte noteer je alleen als er geen nauwkeurigheid is. De orde van
grootte noteer je in machten van 10.
- Bij rekenen met machten van 10 gelden dezelfde rekenregels als bij wiskunde.
- In Binas tabel 2 staat een overzicht van vermenigvuldigingsfactoren.
- De rekenregels bij machten met 10 gelden ook bij eenheden.
- Oppervlakte cirkel: A = x r2 of A = ¼ x x d2
- Formule voor de dichtheid: = m/V
- Volume van een bol: V = 4/3 x x r3
- Omtrek van een cirkel: O = 2 x x r
- Het aantal cijfers achter de komma voor de nauwkeurigheid noemen we significante
cijfers. Nullen aan het begin van een getal tel je niet mee maar aan het einde wel.
- Bij vermenigvuldigen en delen wint het getal met het kleinste aantal significante
cijfers.
- Bij optellen en aftrekken wint het getal met het kleinste aantal cijfers achter de
komma.
- Als de grafiek een rechte lijn is, is het een lineair verband met de formule y = ax+ b.
- Een recht evenredig verband is als je de ene grootheid n keer zo groot maakt de
andere groot ook n keer zo groot maakt.
- Bij een kwadratisch evenredig verband wordt als je de ene grootheid n keer zo groot
maakt de andere grootheid n2 keer zo groot.
- Bij een omgekeerd evenredig verband wordt de ene grootheid n keer zo groot wordt
1
de andere grootheid keer zo groot (n keer zo klein dus).
n
- Bij een omgekeerd kwadratisch evenredig verband wordt de ene grootheid n keer zo
1
groot wordt de andere grootheid 2 keer zo groot ( n2 keer zo klein dus).
n
- Wortelverband is als de x-waarde 2 keer zo groot wordt als de y-waarde. De formule
hiervoor is y=a∙ √ x .
- Als er in een vraag staat: bereken dan geef je als antwoord een berekening met alle
stappen en formules die je gedaan hebt.
- Bij bepaal voer je met de gegevens die je krijgt een berekening uit.
- Bij construeer moet je de vraag beantwoorden door een tekening of een diagram te
maken. Je moet laten zien hoe je aan dit antwoord bent gekomen.
- Bij teken doe je hetzelfde alleen hoef je niet te laten zien hoe je aan het antwoord
kwam.
- Als je moet schetsen doe je ook hetzelfde maar dan is nauwkeurigheid ook minder
van belang.
- Bij beredeneer of leg uit moet je het beantwoorden met daarin hoe je aan het
antwoord bent gekomen en formules/stappen/gegevens noemen.
- Een eigenschap die je kunt meten is een grootheid
- Een grootheid druk je uit in een getal en een eenheid
- Een eenheid is de maat waarmee je de gemeten grootheid vergelijkt
- Afgeleide grootheden zijn geen basis grootheden maar een combinatie van eenheden
- Afgeleide eenheid kun je uitdrukken in grondeenheden
- Binas tabel 4 staan alle grootheden, symbolen en eenheden
- De orde van grootte noteer je alleen als er geen nauwkeurigheid is. De orde van
grootte noteer je in machten van 10.
- Bij rekenen met machten van 10 gelden dezelfde rekenregels als bij wiskunde.
- In Binas tabel 2 staat een overzicht van vermenigvuldigingsfactoren.
- De rekenregels bij machten met 10 gelden ook bij eenheden.
- Oppervlakte cirkel: A = x r2 of A = ¼ x x d2
- Formule voor de dichtheid: = m/V
- Volume van een bol: V = 4/3 x x r3
- Omtrek van een cirkel: O = 2 x x r
- Het aantal cijfers achter de komma voor de nauwkeurigheid noemen we significante
cijfers. Nullen aan het begin van een getal tel je niet mee maar aan het einde wel.
- Bij vermenigvuldigen en delen wint het getal met het kleinste aantal significante
cijfers.
- Bij optellen en aftrekken wint het getal met het kleinste aantal cijfers achter de
komma.
- Als de grafiek een rechte lijn is, is het een lineair verband met de formule y = ax+ b.
- Een recht evenredig verband is als je de ene grootheid n keer zo groot maakt de
andere groot ook n keer zo groot maakt.
- Bij een kwadratisch evenredig verband wordt als je de ene grootheid n keer zo groot
maakt de andere grootheid n2 keer zo groot.
- Bij een omgekeerd evenredig verband wordt de ene grootheid n keer zo groot wordt
1
de andere grootheid keer zo groot (n keer zo klein dus).
n
- Bij een omgekeerd kwadratisch evenredig verband wordt de ene grootheid n keer zo
1
groot wordt de andere grootheid 2 keer zo groot ( n2 keer zo klein dus).
n
- Wortelverband is als de x-waarde 2 keer zo groot wordt als de y-waarde. De formule
hiervoor is y=a∙ √ x .
- Als er in een vraag staat: bereken dan geef je als antwoord een berekening met alle
stappen en formules die je gedaan hebt.
- Bij bepaal voer je met de gegevens die je krijgt een berekening uit.
- Bij construeer moet je de vraag beantwoorden door een tekening of een diagram te
maken. Je moet laten zien hoe je aan dit antwoord bent gekomen.
- Bij teken doe je hetzelfde alleen hoef je niet te laten zien hoe je aan het antwoord
kwam.
- Als je moet schetsen doe je ook hetzelfde maar dan is nauwkeurigheid ook minder
van belang.
- Bij beredeneer of leg uit moet je het beantwoorden met daarin hoe je aan het
antwoord bent gekomen en formules/stappen/gegevens noemen.