Spaans 2.2
Vertaalzinnen
1) Wij
zullen
morgen
een
bezoek
brengen
aan
de
oude
stad.
Visitaremos
la
ciudad
antigua
mañana.
2) Weet
jij
wanneer
het
vliegtuig
zal
vertrekken?
?
Sabes/
sabe
usted
cuándo
saldrá
el
avión?
3) De
heer
Gonzalez
heeft
al
uw/
de
persoonlijke
data
nodig
El
señor
Gonzales
necesita
todos
sus/
los
datos
personales
4) Kunt
u
alstublieft
wat/
een
beetje
langzamer
spreken?
¿Puede
hablar
un
poquito
más
despacio?
5) De
buren
maken
te
veel
lawaai.
Los
vecinos
hacen
demasiado
ruido.
6) De
gasten
hebben
de
rekening
niet
betaald.
Los
huéspedes
no
han
pagado
la
cuenta.
7) Het
is
de
moeite
waard
alle
kerken
te
bekijken.
Vale
la
pena
mirar
todas
las
iglesias.
8) Het
is
mogelijk
het
nationale
park
per
boot
te
bekijken.
Es
posible
mirar
el
parque
nacional
en
barco.
9) Het
is
verboden
op
de
kamers
te
teen
en
te
drinken.
Está
prohibido
comer
y
beber
en
la
habitación
/
no
se
permite
comer.
10) U
kunt
de
reserveringen
maximaal
drie
weken
van
tevoren
doen.
Usted
puede
hacer
las
reservas
con
tres
semanas
de
antelación
como
máximo.
11)
De
kinderen
kunnen
zonder
begeleiding
reizen.
Los
niños
pueden
viajar
solo
12)
De
reizigers
moeten
hun
eigen
paspoort
meenemen.
Los
viajeros
deben
llevar
su
propio
pasaporte
13)
We
mogen
tegen
betaling
twee
extra
bagage
stukken
meenemen.
Hay
que
tener
dos
piezas
adicionales
de
equipaje
por
un
costo
adicional.
14)
De
passagier
moet
zich
bij
de
gate
melden
op
het
vereiste
tijdstip.
El
pasajero
debe
informar
a
la
puerta
en
el
tiempo
requerido.
15)
Het
is
niet
toegestaan
huisdieren
mee
te
nemen
No
está
permitido
traer
mascotas.
, 16)
De
meeste
koffieapparaten
zijn
stuk
La
mayor
parte
de
dispositivos
de
café
no
funciona.
17)
Wij
staan
op
een
camping
maar
toch
hebben
wij
veel
last
van
het
verkeer
Estamos
en
un
camping,
sin
embargo,
nos
hemos
preocupado
mucho
por
el
tráfico.
18)
Deze
week
ben
ik
elke
dag
om
07.00
op
gestaan
Esta
semana
he
levántate
todos
los
días
en
el
siete.
19) Hij
zegt
dat
u
gebeld
heeft.
Dice
que
usted
ha
llamado.
20) Hij
heeft
gezegd
dat
u
gebeld
heeft.
Ha
dicho
que
usted
ha
llamado.
21) Ik
zal
zeggen
dat
u
gebeld
heeft.
Le
diré
que
usted
ha
llamado.
22) Jij
zult
vandaag
vroeg
moeten
vertrekken.
Tendrás
que
salir
temprano
hoy.
23) Jij
bent
vandaag
vroeg
vertrokken.
Has
salido
temprano
hoy.
24) Waarom
waarschuwen
wij
de
klanten
niet?
¿Por
qué
nos
no
advierte
que
los
clientes?
25) U
heeft
ons
niet
verstaan.
Usted
nos
no
entiende.
26) U
heeft
mij
niet
goed
verstaan.
Usted
me
no
entiende
Het koffieapparaat is er niet.
La cafetera no está
Het koffieapparaat is kapot.
La cafetera está rota
Vandaag is er veel verkeer op straat.
Hoy hay mucho tráfico en la calle.
Wij hebben de reis geannuleerd vanwege de aanslagen.
Hemos cancelado el viaje por los atentados.
De reis is geannuleerd.
El viaje está cancelado
Vertaalzinnen
1) Wij
zullen
morgen
een
bezoek
brengen
aan
de
oude
stad.
Visitaremos
la
ciudad
antigua
mañana.
2) Weet
jij
wanneer
het
vliegtuig
zal
vertrekken?
?
Sabes/
sabe
usted
cuándo
saldrá
el
avión?
3) De
heer
Gonzalez
heeft
al
uw/
de
persoonlijke
data
nodig
El
señor
Gonzales
necesita
todos
sus/
los
datos
personales
4) Kunt
u
alstublieft
wat/
een
beetje
langzamer
spreken?
¿Puede
hablar
un
poquito
más
despacio?
5) De
buren
maken
te
veel
lawaai.
Los
vecinos
hacen
demasiado
ruido.
6) De
gasten
hebben
de
rekening
niet
betaald.
Los
huéspedes
no
han
pagado
la
cuenta.
7) Het
is
de
moeite
waard
alle
kerken
te
bekijken.
Vale
la
pena
mirar
todas
las
iglesias.
8) Het
is
mogelijk
het
nationale
park
per
boot
te
bekijken.
Es
posible
mirar
el
parque
nacional
en
barco.
9) Het
is
verboden
op
de
kamers
te
teen
en
te
drinken.
Está
prohibido
comer
y
beber
en
la
habitación
/
no
se
permite
comer.
10) U
kunt
de
reserveringen
maximaal
drie
weken
van
tevoren
doen.
Usted
puede
hacer
las
reservas
con
tres
semanas
de
antelación
como
máximo.
11)
De
kinderen
kunnen
zonder
begeleiding
reizen.
Los
niños
pueden
viajar
solo
12)
De
reizigers
moeten
hun
eigen
paspoort
meenemen.
Los
viajeros
deben
llevar
su
propio
pasaporte
13)
We
mogen
tegen
betaling
twee
extra
bagage
stukken
meenemen.
Hay
que
tener
dos
piezas
adicionales
de
equipaje
por
un
costo
adicional.
14)
De
passagier
moet
zich
bij
de
gate
melden
op
het
vereiste
tijdstip.
El
pasajero
debe
informar
a
la
puerta
en
el
tiempo
requerido.
15)
Het
is
niet
toegestaan
huisdieren
mee
te
nemen
No
está
permitido
traer
mascotas.
, 16)
De
meeste
koffieapparaten
zijn
stuk
La
mayor
parte
de
dispositivos
de
café
no
funciona.
17)
Wij
staan
op
een
camping
maar
toch
hebben
wij
veel
last
van
het
verkeer
Estamos
en
un
camping,
sin
embargo,
nos
hemos
preocupado
mucho
por
el
tráfico.
18)
Deze
week
ben
ik
elke
dag
om
07.00
op
gestaan
Esta
semana
he
levántate
todos
los
días
en
el
siete.
19) Hij
zegt
dat
u
gebeld
heeft.
Dice
que
usted
ha
llamado.
20) Hij
heeft
gezegd
dat
u
gebeld
heeft.
Ha
dicho
que
usted
ha
llamado.
21) Ik
zal
zeggen
dat
u
gebeld
heeft.
Le
diré
que
usted
ha
llamado.
22) Jij
zult
vandaag
vroeg
moeten
vertrekken.
Tendrás
que
salir
temprano
hoy.
23) Jij
bent
vandaag
vroeg
vertrokken.
Has
salido
temprano
hoy.
24) Waarom
waarschuwen
wij
de
klanten
niet?
¿Por
qué
nos
no
advierte
que
los
clientes?
25) U
heeft
ons
niet
verstaan.
Usted
nos
no
entiende.
26) U
heeft
mij
niet
goed
verstaan.
Usted
me
no
entiende
Het koffieapparaat is er niet.
La cafetera no está
Het koffieapparaat is kapot.
La cafetera está rota
Vandaag is er veel verkeer op straat.
Hoy hay mucho tráfico en la calle.
Wij hebben de reis geannuleerd vanwege de aanslagen.
Hemos cancelado el viaje por los atentados.
De reis is geannuleerd.
El viaje está cancelado