1.1 anatomie= leer van organen en andere inwendige lichaamsdelen en de manier
waarop zij werken
sectie= opensnijden lichaam om doodsoorzaak vast te stellen
patholoog-anatoom= arts die gespecialiseerd is in secties
fysiologie= wetenschap van werking van levende onderdelen van het lichaam
celfysiologie= werking van cellen
bewegingsfysiologie= werking van spieren en bewegen
neurofysiologie= werking van het zenuwstelsel
zintuigfysiologie= werking van de zintuigen
endocrinologie= werking van het hormoonstelsel
1.2 cel= kleinst levend deeltje in de mens
- cellen vermenigvuldigen zich door zich in 2en te delen
- cellen sterven af en vernieuwen zich tijdens het leven
- hoe ouder je word hoe meer cellen er sterven en hoe minder nieuwe erbij komen =
normale verouderingsproces van het lichaam
Celplasma
Celkern
Kernlichaampje
Kernplasma
In de cel zit protoplasma, dikke vloeistof
Kernlichaampjes bevatten informatie, waarmee het kan uitgroeien tot een
lichaamsdeel, bevat erfelijke informatie en bepaalt welk geslacht het lichaam word
1.3 - het skelet heeft 206 botten
- botten zijn opgebouwd uit cellen
- botten zijn hol aan de binnenkant, hier zitten beenmerg en bloedvaten in
- bij bewegende delen (bijv. knie) zit er kraakbeen tussen het bot, hierdoor kunnen de
botten soepel bewegen
Functies van skelet: stevigheid, organen beschermen, bloedcellen aanmaken,
beweging mogelijk maken
Skelet bestaat uit:
- hoofd met de schedel
- romp: schouders, ribbenkast, wervelkolom, bekken
- ledematen: armen en benen
Willekeurige spieren= kan je zelf beïnvloeden bijv. armspier
Onwillekeurige spieren= niet zelf beïnvloeden bijv. darmen