Basisboek bedrijfseconomie
Hoofdstuk 12 Kostencalculaties
§4 Economische levensduur en vervanging van duurzame productiemiddelen
De jaarlijkse afschrijvingen dienen om de investeringsuitgave in een duurzaam
productiemiddel als kosten te verdelen over de jaren waarin het duurzaam productiemiddel
gebruikt wordt. Voor de bepaling van de afschrijvingen per jaar kunnen verschillende
methoden worden gehanteerd. Naast afschrijvingskosten leidt de investering van vermogen
in een duurzaam productiemiddel nog tot andere kosten, namelijk interestkosten. De
interestkosten worden berekend als een percentage over het in het duurzaam
productiemiddel geïnvesteerde vermogen. Afschrijvingen en interestkosten vloeien dus voort
uit de aanschaf van een duurzaam productiemiddel. Het gebruik van een duurzaam
productiemiddel leidt ook tot kosten.
Alle bijkomende kosten die samenhangen met het gebruik van het duurzaam
productiemiddel heten complementaire kosten. Als een duurzaam productiemiddel ouder
wordt, kunnen 2 effecten optreden:
- Het aantal prestaties dat het duurzaam productiemiddel per tijdseenheid kan leveren
(de output) wordt kleiner
- De kosten van gebruik van het duurzaam productiemiddel (de complementaire
kosten) nemen toe
Deze effecten zijn het gevolg van technische slijtage, die optreedt door het gebruik van het
productiemiddel, maar zelfs ook bij stilstand, indien het duurzaam productiemiddel door
verloop van tijd wordt aangetast. Indien als gevolg van technische slijtage het duurzaam
productiemiddel niet langer in staat is de output te leveren waarvoor het is aangeschaft, is
de technische levensduur verstreken.
In veel situaties zal een duurzaam productiemiddel echter al voor het verstrijken van de
technische levensduur buiten gebruik worden gesteld. De complementaire kosten zijn dan
zo hoog geworden dat de kosten per eenheid output te hoog zijn om het duurzaam
productiemiddel nog rendabel in te zetten. We zeggen dan dat de economische levensduur
van het duurzaam productiemiddel is bereikt.
De economische levensduur kan worden berekend als die gebruiksduur waarbij de
gemiddelde kosten per eenheid output van het duurzaam productiemiddel het laagst zijn.
Voorbij deze gebruiksduur nemen de kosten per eenheid immers toe en dan is het
verstandiger om een nieuw identiek duurzaam productiemiddel aan te schaffen waarmee
opnieuw tegen lagere kosten kan worden geproduceerd.
Bij het beantwoorden van de vraag of het einde van de economische levensduur is bereikt,
spelen niet alleen de kosten een rol. Indien klanten alleen genoegen nemen met
bedrijfsmiddelen die voldoen aan de meest moderne eisen, kan het noodzakelijk zijn het
oude bedrijfsmiddel vroegtijdig te vervangen door een nieuwe.
Voor de kostprijs per eenheid mag het niet uitmaken in welk gebruiksjaar de betreffende
eenheid geproduceerd wordt. Om een gelijke kostprijs over de gebruiksjaren te waarborgen,
worden de jaarlijkse afschrijvingen bepaald als restpost: het verschil tussen de totale
kostprijs van de output in een jaar en de complementaire kosten.
Hoofdstuk 12 Kostencalculaties
§4 Economische levensduur en vervanging van duurzame productiemiddelen
De jaarlijkse afschrijvingen dienen om de investeringsuitgave in een duurzaam
productiemiddel als kosten te verdelen over de jaren waarin het duurzaam productiemiddel
gebruikt wordt. Voor de bepaling van de afschrijvingen per jaar kunnen verschillende
methoden worden gehanteerd. Naast afschrijvingskosten leidt de investering van vermogen
in een duurzaam productiemiddel nog tot andere kosten, namelijk interestkosten. De
interestkosten worden berekend als een percentage over het in het duurzaam
productiemiddel geïnvesteerde vermogen. Afschrijvingen en interestkosten vloeien dus voort
uit de aanschaf van een duurzaam productiemiddel. Het gebruik van een duurzaam
productiemiddel leidt ook tot kosten.
Alle bijkomende kosten die samenhangen met het gebruik van het duurzaam
productiemiddel heten complementaire kosten. Als een duurzaam productiemiddel ouder
wordt, kunnen 2 effecten optreden:
- Het aantal prestaties dat het duurzaam productiemiddel per tijdseenheid kan leveren
(de output) wordt kleiner
- De kosten van gebruik van het duurzaam productiemiddel (de complementaire
kosten) nemen toe
Deze effecten zijn het gevolg van technische slijtage, die optreedt door het gebruik van het
productiemiddel, maar zelfs ook bij stilstand, indien het duurzaam productiemiddel door
verloop van tijd wordt aangetast. Indien als gevolg van technische slijtage het duurzaam
productiemiddel niet langer in staat is de output te leveren waarvoor het is aangeschaft, is
de technische levensduur verstreken.
In veel situaties zal een duurzaam productiemiddel echter al voor het verstrijken van de
technische levensduur buiten gebruik worden gesteld. De complementaire kosten zijn dan
zo hoog geworden dat de kosten per eenheid output te hoog zijn om het duurzaam
productiemiddel nog rendabel in te zetten. We zeggen dan dat de economische levensduur
van het duurzaam productiemiddel is bereikt.
De economische levensduur kan worden berekend als die gebruiksduur waarbij de
gemiddelde kosten per eenheid output van het duurzaam productiemiddel het laagst zijn.
Voorbij deze gebruiksduur nemen de kosten per eenheid immers toe en dan is het
verstandiger om een nieuw identiek duurzaam productiemiddel aan te schaffen waarmee
opnieuw tegen lagere kosten kan worden geproduceerd.
Bij het beantwoorden van de vraag of het einde van de economische levensduur is bereikt,
spelen niet alleen de kosten een rol. Indien klanten alleen genoegen nemen met
bedrijfsmiddelen die voldoen aan de meest moderne eisen, kan het noodzakelijk zijn het
oude bedrijfsmiddel vroegtijdig te vervangen door een nieuwe.
Voor de kostprijs per eenheid mag het niet uitmaken in welk gebruiksjaar de betreffende
eenheid geproduceerd wordt. Om een gelijke kostprijs over de gebruiksjaren te waarborgen,
worden de jaarlijkse afschrijvingen bepaald als restpost: het verschil tussen de totale
kostprijs van de output in een jaar en de complementaire kosten.