Kosten
Variabele kosten= Constante kosten=
Kosten afhankelijk van de productie-omvang (aantal Kosten onafhankelijk van de productie-omvang (aantal
klanten/omzet) klanten/omzet)
(worden ook wel capaciteitskosten genoemd)
Materiaalkosten Onderhoudskosten
Loonkosten (als je producten/diensten maakt) Huurkosten
afhankelijk van hoe druk het is hoeveel mensen werken Internet/telefoonkosten
G/W/L
Reclamekosten
Verzekeringskosten
Afschrijvingskosten= kosten veroorzaakt door
waardedaling (door veroudering/gebruik)
Loonkosten
vb. verschil loonkosten: leraar: lesgeven is variabel (ligt aan hoeveel leerlingen hoeveel les je geeft) maar toetsen
maken is constant (kost ongeveer evenveel tijd).
Bruto= afgesproken loon
Netto= wat je echt gestort krijgt na belastingaftrek etc.
Budget
bedrag dat je mag uitgeven
Gemengd budget= constante kosten + proportionele variabele kosten (bv. oproepkracht krijgt vast stand-by
vergoeding en vergoeding voor gewerkte uren)
Flexibel budget= constante kosten + progressieve/degressieve variabele kosten
Vast budget= er is geen relatie tussen het budget en de te produceren eenheden (kosten vooral constant)
Variabel budget= er is wel een relatie tussen het budget en de te produceren eenheden (kosten vooral variabel: denk
aan iemand die werkt in de bollen en per kistje bollen betaald krijgt).
Proportioneel= een vast bedrag per stuk
Progressief= kosten per stuk stijgen als je meer produceert
Degressief= kosten per stuk dalen als je meer produceert
Voorcalculatorisch budget= van tevoren word het budget berekent (wat mag ik uitgeven)
Nacalculatorisch budget= achteraf word het budget berekent (wat ik had mogen uitgeven) vergelijken met
werkelijke kosten
LET OP BIJ BEREKENEN NACALCULATORISCH: budget is wat je uit mag geven, niet wat je uitgegeven hebt (blijft dus
gelijk aan voorcalculatorisch). Alleen hoeveelheid veranderd!!
Nacalculatorisch budget wordt vergeleken met werkelijke kosten= variabel + constant achteraf
Winst= TO – TK
TO= p (excl btw) x q
TK= TVK + TCK
P MOET excl btw zijn van incl naar excl= (…..,- / 121)x100
Werkelijke winst= omzet – werkelijke kosten
Gerealiseerde omzet= p x q (achteraf)
, Functies budget:
Beleidsoverdracht (beleid overdragen door doelstellingen en prioriteiten aan te geven)
Opdracht (de taakstelling in het budget geeft een betekenis aan de opdracht om iets voor elkaar te krijgen.
Budgethouder= degene die die taak en verantwoordelijkheid op zich neemt)
Autorisatie (de budgethouder krijgt mensen en middelen onder zijn beschikking en mag het geld uitgeven)
Controle (nacontrole of alles wel goed is gegaan en evaluatie voor volgende keer)
(motivatie)
ABC-methode= Activity Based Costing
techniek om indirecte kosten in de kostprijs van producten/diensten door te berekenen. Uitgangspunt is niet direct
de afdeling, maar de activiteiten die plaatsvinden.
Fasering projecten
1. Probleemstelling (onderzoek)
2. Conceptontwikkeling (brainstormen, schetsen, ideeën maken, marktonderzoek, bronnen raadplegen)
3. Werkvoorbereiding en calculatie (materialen bv. ruimtes, specialisten, etc. en planning maken)
4. Creatieve uitwerking (teksten schrijven, foto’s maken, schetsen decor, etc.)
5. Creatieve productie (verdere uitvoering punt hiervoor)
6. Technische productie (muziek opnemen, video schieten, branden cd’s/dvd’s, drukken posters, reisschema,
hotelovernachting, etc.)
7. Distributie (product vervoeren bv. posters naar klanten, decor naar theater, etc.)
8. Nazorg en evaluatie (afsluiting)