Zorgthema 1 ‘dagelijkse zorg’ denkkader: Exacte wetenschappen
Krachten en hefbomen
1. Kracht
= uitwendige oorzaak die de vorm of bewegingstoestand van een voorwerp kan veranderen.
= iets wat trekt of duwt
Grootheid Symboo Eenheid Symbool
l
Kracht F Newton N
Last= kracht die dient overwonnen te worden
Symbool= Fl
Macht= kracht die een last wil overwinnen
Symbool= Fm
Kracht wordt bepaald door 4 kenmerken:
1) Richting (horizontaal, verticaal, diagonaal)
2) Zin (links, rechts, boven, onder)
3) Aangrijpingspunt, plaats waar kracht op voorwerp werkt (stip)
4) Grootte (Newton), hoe langer de pijl, hoe groter de kracht
—> de kracht wordt voorgesteld als pijl (vector: kracht is vectoriële grootheid)
2. Massa en zwaartekracht
Massa= hoeveelheid materie (onafhankelijk plaats heelal)
Eenheid= kg kilogram of g gram
Massa geeft aan in welke mate het voorwerp zicht tegen snelheidsveranderingen verzet
Massa’s die in elkaars buurt zijn, trekken elkaar aan
Hoe groter de massa’s en hoe korter de afstand, hoe groter de aantrekkingskracht
Gewicht= zwaartekracht= het verwijst naar de kracht waarmee de aarde een massa aantrekt
Zwaartekracht= Fz= m x g
Grootheid Symbool Eenheid Symbool
Zwaartekracht Fz Newton N
Gravitatieversnelling g Meter per seconde ² 9,8 m/s²
Zwaarteveldsterkte= de sterkte van de zwaartekracht die de aarde uitoefent op een voorwerp
Bij het aardoppervlak werkt er op elke kg een zwaartekracht van 9,8N
Op de maan bedraagt de zwaarteveldsterkte 1,6N/kg
Zon= 274N/kg
Jupiter= 35N/kg
Uitgedrukt in N/kg
3. Valversnelling of gravitatieversnelling
= zwaarteveldsterkte
= zwaartekracht op een voorwerp per eenheid van massa (kg)
2
(9,8 N/kg of 9,8 m/s )
Valversnelling= g
Krachten en hefbomen
1. Kracht
= uitwendige oorzaak die de vorm of bewegingstoestand van een voorwerp kan veranderen.
= iets wat trekt of duwt
Grootheid Symboo Eenheid Symbool
l
Kracht F Newton N
Last= kracht die dient overwonnen te worden
Symbool= Fl
Macht= kracht die een last wil overwinnen
Symbool= Fm
Kracht wordt bepaald door 4 kenmerken:
1) Richting (horizontaal, verticaal, diagonaal)
2) Zin (links, rechts, boven, onder)
3) Aangrijpingspunt, plaats waar kracht op voorwerp werkt (stip)
4) Grootte (Newton), hoe langer de pijl, hoe groter de kracht
—> de kracht wordt voorgesteld als pijl (vector: kracht is vectoriële grootheid)
2. Massa en zwaartekracht
Massa= hoeveelheid materie (onafhankelijk plaats heelal)
Eenheid= kg kilogram of g gram
Massa geeft aan in welke mate het voorwerp zicht tegen snelheidsveranderingen verzet
Massa’s die in elkaars buurt zijn, trekken elkaar aan
Hoe groter de massa’s en hoe korter de afstand, hoe groter de aantrekkingskracht
Gewicht= zwaartekracht= het verwijst naar de kracht waarmee de aarde een massa aantrekt
Zwaartekracht= Fz= m x g
Grootheid Symbool Eenheid Symbool
Zwaartekracht Fz Newton N
Gravitatieversnelling g Meter per seconde ² 9,8 m/s²
Zwaarteveldsterkte= de sterkte van de zwaartekracht die de aarde uitoefent op een voorwerp
Bij het aardoppervlak werkt er op elke kg een zwaartekracht van 9,8N
Op de maan bedraagt de zwaarteveldsterkte 1,6N/kg
Zon= 274N/kg
Jupiter= 35N/kg
Uitgedrukt in N/kg
3. Valversnelling of gravitatieversnelling
= zwaarteveldsterkte
= zwaartekracht op een voorwerp per eenheid van massa (kg)
2
(9,8 N/kg of 9,8 m/s )
Valversnelling= g