(MTO-E)
Hoorcolleges
2017
, HC1
Introductie
Papers
Coverdill, J., & Finlay, W. (1995). Understanding Mills via Mill-type methods: An application of qualitative
comparative analysis to a study of labor management in southern textile manufacturing. Qualitative
Sociology, 18(4), 457-478. doi: 10.1007/BF02404491
http://link.springer.com/article/10.1007%2FBF02404491#
Egan, T.M. (2002). Grounded Theory Research and Theory Building. Advances in Developing Human
Resources, 4: 277-295, doi: 10.1177/1523422302043004
http://adh.sagepub.com/content/4/3/277.full.pdf+html
Westhorp, G. (2014). Realist impact evaluation: an introduction. Methods Lab. London: Overseas
Development Institute.
https://tinyurl.com/ybp2p8h7
Hak, A, & Dul, J. (2009). Theory-Testing With Cases (No. ERS-2009-037-ORG). ERIM report series research
in management Erasmus Research Institute of Management. Erasmus Research Institute of Management
(ERIM).
http://hdl.handle.net/1765/16206
Hak, A, & Dul, J. (2009). Theory-Building With Cases (No. ERS-2009-036-ORG). ERIM report series research
in management Erasmus Research Institute of Management. Erasmus Research Institute of Management
(ERIM).
http://hdl.handle.net/1765/16205
Partington, D. (2000), Building Grounded Theories of Management Action. British Journal of Management,
11:91-102. doi: 10.1111/1467-8551.00153
http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1111/1467-8551.00153/epdf
2
,Kwalitatief onderzoek is een vage bezigheid die vooral afhangt van:
• Het geloof van de onderzoeker over de sociale wereld en wat hierover bekend is.
• Het geloof van de onderzoeker over kennis en hoe het aangeleerd kan worden.
• De doelen van het onderzoek.
• De staat van de bestaande kennis.
• Eigenschappen/kenmerken van hetgeen dat onderzoekt wordt.
• Sponsoren, toekijkers, onderzoeksomgeving, etc.
Er zijn enorm veel definities van kwalitatief onderzoek. De hoofdelementen in deze definities hebben
vooral betrekking op:
• Het doel van het onderzoek dat gedaan wordt.
• De aard van de samples.
• De aard van de methoden om data te verzamelen.
• De aard van de verzamelde data.
• De aard van de analyse van de data (deductie/inductie).
• De aard van de onderzoeksuitkomsten.
Belangrijke filosofische issues in kwalitatief onderzoek:
1. Ontologie: gaat over de realiteit en wat daarover te kennen valt.
Voorbeelden van ontologische vragen:
Wat is de aard van (sociale) wezens?
Bestaat sociale realiteit onafhankelijk van menselijk opvattingen en interpretaties?
Is er een algemene sociale realiteit of zijn er meerdere context specifieke realiteiten?
Is sociale realiteit onafhankelijk van menselijke actoren of wordt het door hen gestuurd?
Er zijn twee manieren om de realiteit op te vatten:
• Realisme: externe realiteit bestaat onafhankelijk van ons geloof of overtuiging. Er wordt hierbij
onderscheid gemaakt tussen hoe de wereld is en hoe deze wordt geïnterpreteerd door
individuen.
• Idealisme: externe realiteit bestaat niet onafhankelijk van ons geloof of overtuiging. De realiteit is
hierbij dus afhankelijk van de gedachte van het individu.
2. Epistemologie: houdt zich bezig met hoe we kunnen leren over (sociale) realiteit.
Voorbeelden van epistemologische vragen:
Hoe is het mogelijk om iets van de wereld te weten?
Wat vormt valide kennis over de wereld?
Kun je methoden uit natuurwetenschappen gebruiken bij onderzoek naar menselijk gedrag?
Men kan twee epistemologische posities aannemen:
• Positivist: kennis wordt opgedaan door observaties met zintuigen. Bij het onderzoek wordt
gebruik gemaakt van methoden uit de natuurwetenschappen om gedrag te bestuderen.
Positivisten gaan ervan uit de objectieve, waardevrije onderzoeken mogelijk zijn.
• Interpretivist: de wereld wordt bestudeerd vanuit het perspectief van diegenen die bestudeerd
worden. Natuurwetenschappelijke methoden zijn ongebruikelijk en waardevrije onderzoeken zijn
onmogelijk: biases kunnen voorkomen in de studie.
3
, 3. Klassieke begrippen:
Inductie: produceert generalisaties uit data. Oftewel,
vanuit observaties worden theorieën gecreëerd.
Meestal is deze data kwalitatief.
Deductie: test theorieën door hypotheses te testen
die uit de theorieën voortkomen. Deze tests zijn
kwantitatief.
4. Meer recente begrippen:
Retroductie: stelt een causaal mechanisme of structureert en probeert om het bestaan ervan tot stand te
brengen. Met andere woorden: je werkt terug vanuit de data en probeert een mogelijke verklaring te
geven. Je vraag jezelf dus af wat er waar moet zijn om bepaalde gebeurtenissen te laten plaatsvinden.
Abductie: genereert sociale wetenschappelijke verklaringen vanuit gewone verklaringen. Er wordt dus
een mogelijke verklaring voor het verschijnsel als de juiste gekozen. De verklaring is wel een voldoende
verklaring, maar geen noodzakelijke.
5. Theories of truth:
• Foundational model of research based knowledge
• Fallibilistic model of research based knowledge: principe dat stelt dat mensen fout kunnen zijn
over hun overtuigingen, verwachtingen of het verstaan van de wereld.
• Knowledge as ‘value-mediated’: kennis versterkt of verzwakt de relatie tussen variabelen.
• Correspondence theory of truth: de theoretische verklaring is correct als het onafhankelijk
overeenkomt met de conclusie.
• Coherence theory of truth: de theoretische verklaring is correct als je meerdere
verklaringen/verhalen hebt die naar dezelfde conclusie leiden.
• Pragmatic theory of truth: iets is correct als het een praktisch nut heft.
Historische ontwikkelingen
De belangrijkste eigenschappen van het positivisme (empirisme) zijn:
• Het toepassen van methoden uit de natuurwetenschappen (erklären);
• Enkel kennis voortkomend uit zintuigelijke observaties zijn valide;
• Er wordt gebruik gemaakt van inductie en deductie;
• Er is onderscheid tussen feiten en waarden, het onderzoek is waardevrij (objectief).
De belangrijkste eigenschappen van het interpretivisme zijn:
• De non-positivistische methoden voor onderzoek naar de sociale wereld;
• Het interpreteren van hoe mensen de sociale wereld proberen te begrijpen (verstehen);
• Observatie;
• De waarden van de onderzoeker doen ertoe (mogelijke biases).
Aan het einde van de 19e en in de 20e eeuw werd kwalitatief onderzoek (voornamelijk op sociologische
gebied) steeds meer toegepast. Tegelijkertijd kwam het (positivistische) survey onderzoek op.
In de Jaren 70 van de vorige eeuw werd er opgekomen tegen de wetenschappelijk methode, waardoor de
kwalitatieve methoden een boost kregen. Maar, ook de kwalitatieve methoden kregen toen te maken
met uitdagingen. Namelijk het postmoderne perspectief (heeft vraagtekens bij alles dat niet over
onderzoek gaan, weten we het dan wel zeker?) en de kritische theorie (de onderzoeken hebben alleen als
doel om mensen in slechte omstandigheden te empoweren).
4