Fysiologie samenvatting
Inhoud
1. Modellen zenuwstelsel.......................................................................................................................1
1.1 inleiding............................................................................................................................................1
1.2 Zenuwstelsel kabel en banen / Luria.................................................................................................4
1.3 Neurowetenschappen ; modellen.....................................................................................................5
2. Bindweefsel........................................................................................................................................8
2.1 osteologie.......................................................................................................................................10
2.2 aantekening KC bindweefsel adaptatie...........................................................................................11
2.3 De fibroblast...................................................................................................................................12
2.4 adaptatie ; dynamiek van bindweefsel...........................................................................................13
3.fysiologische processen.....................................................................................................................14
3.1 Gewrichten.....................................................................................................................................14
3.2 Spiercontractie................................................................................................................................15
3.3 Myologie.........................................................................................................................................16
3.4 Spierkracht......................................................................................................................................17
3.5 stabiliteit.........................................................................................................................................18
1. Modellen zenuwstelsel
Inleiding
Algemene modellen
Kabels en banen / luria
1.1 inleiding
doel van dit college :
1
, - Globale bouw van zenuwstelsel
- Globale werking van zenuwstelsel ( afferent & efferent )
- Ontstaan en ontwikkeling van het zenuwstelsel gedurende embryonale fase
- Indeling van hersenen
- Anatomie ruggenmerg
Literatuur ; neurowetenschappen , deel 1
Aantekening DC zenuwstelsel ;
Centrale zenuwstelsel + perifere
zenuwstelsel
Afferent = naar CZS toe à sensorisch
Visceraal ; prikkels uit lichaam (bloeddruk)
Efferente = van CZS af à motorisch
Animaal ; stuurt skeletspieren aan
Vegetatief ( somatisch ) ; stuurt klieren aan
somatisch = buitenwereld
somatosensorisch ; sensoren buitenaf.
Somatomotorisch ; skeletspieren aan.
Viscerosensorisch ; inwendige omstandigheden ; toestand orgaanstelsel.
Visceromotorisch ; para sympathisch en sympathisch ; hartspier.
Orthosympatisch ; actie
Parasympatisch ; rust
Perifere zenuwstelsel à 12 paar hersenzenuwen + 31 paar spinale zenuwen
Medulla spinalis = ruggenmerg
Medulla oblongata = verlengde merg
Cerebellum = kleine hersenen
Midbrain = middenhersenen
Diencephalon = tussenhersenen
Pons = pons
2
,Doorsnede ruggenmerg
Witte stof = heeft banen ( tractus)
Grijze stof = verwerking informatie
Ascenderend = opstijgend ; sensorisch ; achterwortel ( radix dorsalis) ; afferent
Descenderend = dalend ; motorisch ; voorwortel ( radix ventralis ) ; efferent
Witte stof verdeling ;
Achterstreng = funiculus posterior
Zij streng = funiculus lateralis
Voorstreng = funiculus anterior
Grijze stof verdeling ;
Achterhoorn = cornu posterius
Zijhoorn = cornu laterale
Voorhoorn = cornu anterius
Reflex
= automatisch stereotype reactie op prikkel
Sensor à reflexboog à respons ( effector) à deel van prikkel gaat efferente ander
deel afferente.
6 soorten reflexen;
Somato- somatisch = kniepeesreflex
Somato- sympathisch = wrijving dermatoom TH4 àhartversnelling
Somato parasympatisch = vuiltje in oog à traansecretie
Viscero – somatisch = appendicitis àhypertonie buikspieren ; traansecretie
Viscero – sympathisch = orgaan afwijking à vasoconstrictie dermatoom
hartinfarct.
3
, Viscero – parasympatisch = rekking in blaaswand àcontractie blaaswand
In PZS gevormd door cellen van schwan
Functie van nodes van ranvier=
elektrische isolatie
Gemyeliniseerde axonen = dunner,
trager prikkelgeleiding
Ongemyeliniseerde axonen = dikker ,
sneller prikkelgeleiding
Cellen van schwann gaan om axon heen rollen = vorming van myelineschede
1.2 Zenuwstelsel kabel en banen / Luria
Kabels en banen model ;
Algemeen ;
Melding hand à afferente baan àin ruggenmerg à ascenderende baan à
hersenshors à descenderende baan à uit ruggenmerg à efferente baan à spier
beweegt.
Specifieker ;
Je hebt 100 wegen & 80 wegen & 30 wegen
4
, Archi = ruggenmerg en hersenstam ; wakkerheid en reflexen ; 30 weg
Paleo = basale kernen en limbisch systeem ; 80 weg ; kruist over direct
Neo = cognitieve functies ; taal , sociaal ; 100 weg ; kruist op hersenstam niveau over
Allemaal met elkaar verbonden.
Model van Luria ;
= Model over hoe zenuwstelsel zou werken
Tekening maken van model van luria à KC
Formatie reticularis à alerter worden ; spierspanning à bewustzijn
1. unit voor activatie à ascenderende banen à aras ; komt vanuit ‘formatie
reticularis’
descenderende baan à dras ; komt vanuit ‘formatie reticularis’
2. unit waarneming à prikkels van buiten naar binnen à gaan naar achterzijde
van hersenen. à tegelijkertijd prikkels naar formatie reticularis
3. unit actie à komt van voorzijde hersenen naar lichaam à tegelijkertijd ook naar
‘formatio reticularis’
hiërarchisch model ;
anatomische deel & functie
archi niveau à hersenstam ; klein deel van cerebellum ; formatio reticularis à reflex
paleo niveau à basale kernen, hypothalamus, limbisch systeem ; klein deel
cerebellum à automatisch motoriek , emoties
neo niveau à alles daaromheen is neo niveau ; maakt bewuste acties ; plannen.
Volgorde = neo – paleo - archi ; hoe dikker = hoe sneller à neo werkt remmend op
paleo en paleo werkt remmend op archi.
Zielige film kijken à je moet huilen maar neo wilt niet dat je gaat huilen dus remt het
paleo niveau.
1.3 Neurowetenschappen ; modellen
- hoofdstuk 2 , 5,4 – 5,5 – 6,1 – 7,1 – 8,1 – 9,1 – 10,1-10,4
Boef = neuronale groepen + chaosmodel
Reflexmodel
Kabels en banen model
Hiërarchisch model
Sensomotorisch model
Chaosmodel
Stimulus- perceptie model
Intentie- actie model
5
Inhoud
1. Modellen zenuwstelsel.......................................................................................................................1
1.1 inleiding............................................................................................................................................1
1.2 Zenuwstelsel kabel en banen / Luria.................................................................................................4
1.3 Neurowetenschappen ; modellen.....................................................................................................5
2. Bindweefsel........................................................................................................................................8
2.1 osteologie.......................................................................................................................................10
2.2 aantekening KC bindweefsel adaptatie...........................................................................................11
2.3 De fibroblast...................................................................................................................................12
2.4 adaptatie ; dynamiek van bindweefsel...........................................................................................13
3.fysiologische processen.....................................................................................................................14
3.1 Gewrichten.....................................................................................................................................14
3.2 Spiercontractie................................................................................................................................15
3.3 Myologie.........................................................................................................................................16
3.4 Spierkracht......................................................................................................................................17
3.5 stabiliteit.........................................................................................................................................18
1. Modellen zenuwstelsel
Inleiding
Algemene modellen
Kabels en banen / luria
1.1 inleiding
doel van dit college :
1
, - Globale bouw van zenuwstelsel
- Globale werking van zenuwstelsel ( afferent & efferent )
- Ontstaan en ontwikkeling van het zenuwstelsel gedurende embryonale fase
- Indeling van hersenen
- Anatomie ruggenmerg
Literatuur ; neurowetenschappen , deel 1
Aantekening DC zenuwstelsel ;
Centrale zenuwstelsel + perifere
zenuwstelsel
Afferent = naar CZS toe à sensorisch
Visceraal ; prikkels uit lichaam (bloeddruk)
Efferente = van CZS af à motorisch
Animaal ; stuurt skeletspieren aan
Vegetatief ( somatisch ) ; stuurt klieren aan
somatisch = buitenwereld
somatosensorisch ; sensoren buitenaf.
Somatomotorisch ; skeletspieren aan.
Viscerosensorisch ; inwendige omstandigheden ; toestand orgaanstelsel.
Visceromotorisch ; para sympathisch en sympathisch ; hartspier.
Orthosympatisch ; actie
Parasympatisch ; rust
Perifere zenuwstelsel à 12 paar hersenzenuwen + 31 paar spinale zenuwen
Medulla spinalis = ruggenmerg
Medulla oblongata = verlengde merg
Cerebellum = kleine hersenen
Midbrain = middenhersenen
Diencephalon = tussenhersenen
Pons = pons
2
,Doorsnede ruggenmerg
Witte stof = heeft banen ( tractus)
Grijze stof = verwerking informatie
Ascenderend = opstijgend ; sensorisch ; achterwortel ( radix dorsalis) ; afferent
Descenderend = dalend ; motorisch ; voorwortel ( radix ventralis ) ; efferent
Witte stof verdeling ;
Achterstreng = funiculus posterior
Zij streng = funiculus lateralis
Voorstreng = funiculus anterior
Grijze stof verdeling ;
Achterhoorn = cornu posterius
Zijhoorn = cornu laterale
Voorhoorn = cornu anterius
Reflex
= automatisch stereotype reactie op prikkel
Sensor à reflexboog à respons ( effector) à deel van prikkel gaat efferente ander
deel afferente.
6 soorten reflexen;
Somato- somatisch = kniepeesreflex
Somato- sympathisch = wrijving dermatoom TH4 àhartversnelling
Somato parasympatisch = vuiltje in oog à traansecretie
Viscero – somatisch = appendicitis àhypertonie buikspieren ; traansecretie
Viscero – sympathisch = orgaan afwijking à vasoconstrictie dermatoom
hartinfarct.
3
, Viscero – parasympatisch = rekking in blaaswand àcontractie blaaswand
In PZS gevormd door cellen van schwan
Functie van nodes van ranvier=
elektrische isolatie
Gemyeliniseerde axonen = dunner,
trager prikkelgeleiding
Ongemyeliniseerde axonen = dikker ,
sneller prikkelgeleiding
Cellen van schwann gaan om axon heen rollen = vorming van myelineschede
1.2 Zenuwstelsel kabel en banen / Luria
Kabels en banen model ;
Algemeen ;
Melding hand à afferente baan àin ruggenmerg à ascenderende baan à
hersenshors à descenderende baan à uit ruggenmerg à efferente baan à spier
beweegt.
Specifieker ;
Je hebt 100 wegen & 80 wegen & 30 wegen
4
, Archi = ruggenmerg en hersenstam ; wakkerheid en reflexen ; 30 weg
Paleo = basale kernen en limbisch systeem ; 80 weg ; kruist over direct
Neo = cognitieve functies ; taal , sociaal ; 100 weg ; kruist op hersenstam niveau over
Allemaal met elkaar verbonden.
Model van Luria ;
= Model over hoe zenuwstelsel zou werken
Tekening maken van model van luria à KC
Formatie reticularis à alerter worden ; spierspanning à bewustzijn
1. unit voor activatie à ascenderende banen à aras ; komt vanuit ‘formatie
reticularis’
descenderende baan à dras ; komt vanuit ‘formatie reticularis’
2. unit waarneming à prikkels van buiten naar binnen à gaan naar achterzijde
van hersenen. à tegelijkertijd prikkels naar formatie reticularis
3. unit actie à komt van voorzijde hersenen naar lichaam à tegelijkertijd ook naar
‘formatio reticularis’
hiërarchisch model ;
anatomische deel & functie
archi niveau à hersenstam ; klein deel van cerebellum ; formatio reticularis à reflex
paleo niveau à basale kernen, hypothalamus, limbisch systeem ; klein deel
cerebellum à automatisch motoriek , emoties
neo niveau à alles daaromheen is neo niveau ; maakt bewuste acties ; plannen.
Volgorde = neo – paleo - archi ; hoe dikker = hoe sneller à neo werkt remmend op
paleo en paleo werkt remmend op archi.
Zielige film kijken à je moet huilen maar neo wilt niet dat je gaat huilen dus remt het
paleo niveau.
1.3 Neurowetenschappen ; modellen
- hoofdstuk 2 , 5,4 – 5,5 – 6,1 – 7,1 – 8,1 – 9,1 – 10,1-10,4
Boef = neuronale groepen + chaosmodel
Reflexmodel
Kabels en banen model
Hiërarchisch model
Sensomotorisch model
Chaosmodel
Stimulus- perceptie model
Intentie- actie model
5