100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached 4.2 TrustPilot
logo-home
Summary

Samenvatting Kennistoets MSA Jaar 2 Blok A (Blok 2A)

Rating
4.3
(7)
Sold
14
Pages
78
Uploaded on
28-09-2017
Written in
2017/2018

Deze samenvatting is evenals de andere samenvatting iedere cent waard! De hoorcolleges zijn hier ook weer let-ter-lijk uitgewerkt, wat het lezen eenvoudig maakt in tegenstelling tot andere 'oppervlakkige' samenvattingen. Ook is alle verplichte literatuur tot in de puntjes uitgewerkt. Deze samenvatting geeft diepgang en verzekert je van een voldoende!

Show more Read less
Institution
Course











Whoops! We can’t load your doc right now. Try again or contact support.

Written for

Institution
Study
Course

Document information

Uploaded on
September 28, 2017
Number of pages
78
Written in
2017/2018
Type
Summary

Subjects

Content preview

INHOUDSOPGAVE
ANA.CO1 – FUNCTIONELE ANATOMIE VAN DE SCHOUDERGORDEL 2
ANA.CO2 – FUNCTIONELE ANATOMIE ELLEBOOG/POLS/HAND 6
ANA.CO3 – PERIFERE INNERVATIE EN VASCULARISATIE VAN DE BOVENSTE
EXTREMITEIT 9
BMD.CO1 – SCHADE EN HERSTEL PERIFEER ZENUWLETSEL 14
BMD.CO7 – ACUTE EN CHRONISCHE PIJN 19
LOEP.CO1 – DATA-ANALYSE: TOETSENDE STATISTIEK 24
LOEP.CO2 – KLINIMETRIE 26
MSAe.V1 BEWEEGPROBLEMEN AAN DE SCHOUDERGORDEL 28
MSAe.V2 - ONDERZOEK CONSTRAINTS SCHOUDERGORDEL 28
MSAe.V3 – JOURNAL CLUB 1 29
MSAe.V4 – ONDERZOEK PERFORMANCE SCHOUDERGORDEL 30
MSAe.V5 – KLINISCHE TESTEN SCHOUDERGORDEL 31
MSAe.V6– JOURNAL CLUB 2 35
MSAe.V7 – CASUISTIEK SCHOUDERGORDEL 35
MSAe.V8 – CASUISTIEK 2 SCHOUDERGORDEL 35
MSAe.V9 – BEWEEGPROBLEMEN ELLEBOOG-POLS 36
MSAe.V10 – ONDERZOEK PERFORMANCE ELLEBOOG 36
MSAe.V11 – ONDERZOEK CONSTRAINTS POLS 38
MSAe.V12– ELLEBOOG/POLS/HAND (ZELFSTUDIE) 39
MSAe.V13– CASUISTIEK 3 39
MSAe.V15 – BEWEEGPROBLEMEN HAND 40
MSAe.V16 – ONDERZOEK CONSTRAINTS, PERFORMANCE EN KLINISCHE TESTS HAND
41
MSAe.V17 – ONDERZOEK PERIFEER ZENUWLETSEL 42
MSAe.V18-21 – CASUISTIEK 4-6 43
MSA.CO1 – PATHOLOGIE SCHOUDERGORDEL 44
MSA.CO2 – FUNCTIONELE ANATOMIE VAN DE CWK 45
MSA.CO3 – PATHOLOGIE/PATHOKINESIOLOGIE SCHOUDERGORDEL 48
MSA.CO4 – PATHOLOGIE/PATHOKINESIOLOGIE ELLEBOOG/POLS/HAND 52
MSAw.V1-12 57
TGW.CO1 – KLINISCHE REALITEIT 58
TGW.V1 – ZIEKTEPERCEPTIE VIA IPQ-K BEPALEN 59
TGW.V2 – GELE VLAGGEN 61
TGW.V3 – VOORLICHTING COPINGSTIJL 68
MSA VRAGEN + ANTWOORDEN KT OEFENTOETS BLOK 2A 70




1

,ANA.CO1 – FUNCTIONELE ANATOMIE VAN DE SCHOUDERGORDEL
De schouder bestaat uit de clavicula, de scapula en de humerus. Maar
als je het hebt over de schouder als geheel, dan telt het gedeelte ook
mee waar de schouder aan ‘hangt’: de romp. Tussen deze vier
structuren (clavicula, scapula, humerus en romp) zitten gewrichten. Het
gewricht dat het er meest toe doet, is het art. sternoclavicularis (SC-
gewricht). Dat bevindt zich aan het ‘beginnetje’ van de clavicula. Dit is
het enige punt dat als gewricht kan worden gezien tussen de romp en
schoudergordel. Dus als je je schouder beweegt, is dit het enige echte
scharnierpunt. Die bepaalt in grote mate wat de totale bewegingsuitslag
uiteindelijk is van de arm.
Er is nog een bladvorm van de scapula. Dat blad ligt vrijwel
geheel tegen de thorax aan. Dat hoeft niet per se, maar hoe meer blad
er tegen de thorax ligt, hoe stabieler het gehende is. In anatomische
houding ligt dat hele schoudeerblad tegen de thorax aan en heb je dus
een heel stabiel schouderbladsysteem. Ga je de arm anteflecteren, dan
draait het schouderblad over de hele romp heen. Dat zorgt ervoor dat
een deel van de scapula ‘loslaat’ van de thorax, alleen de margo medial-
is staat stevig tegen de thorax aan.
Naast het art. sternoclavicularis en het scapulothoracale glijvak is er nog het art. acromioclavicularis. Dit
is het gewricht wat eigenlijk extra beweging toestaat binnen de schoudergordel (je kunt de clavicula t.o.v. de scapula
bewegen). Maar het gewricht zorgt er tegelijkertijd voor, omdat die clavicula vastzit aan het borstbeen, de scapula
ook in alle posities waarin die wordt gedwongen, contact kan bliijven houden met de thorax. Zou dat niet zo zijn,
dan krijg je een beweeglijkheid waarbij de scapula los gaat draaien van de thorax  stabiliteit ben je kwijt. Dus het
AC-gewricht zorgt voor extra beweeglijkheid in die schoudergordel, maar tegelijkertijd voor de schoudergordel als
geheel voor meer stabiliteit.
Tot slot het echte schoudergewricht: het art. humeri: de kop in het kommetje; dus de humerus t.o.v. de
schoudergordel. Dus je hebt totaal 4 gewrichten.

1. SC-gewricht
Het SC-gewricht ziet er vanaf de voorkant uit zoals op de afbeelding
links. Het is een bijzonder gewricht met gewrichts-
kamers/gewrichtsspleten (zwarte streepjes). Dat betekent dat er
schijnbaar een structuur in het midden van het gewricht zit, die het
gewricht opdeelt in 2 kamers. Dat is een kleine discus articularis: die
deelt het gewricht op en zorgt tegelijkertijd voor meer
bewegingsmogelijkheid. Als je kijkt naar de vorm van het gewricht, dan
lijkt het gewricht een zadelgewricht. Dat betekent dat je er niet in kunt
roteren. Die discus articularis zorgt ervoor dat het gewricht beter lijkt te
passen, maar zorgt ook voor meer beweeglijkheid. Dat lijkt tegenstrijdig.
Maar de discus is een kraakbeenschijfje dat vervormbaar is. Dat staat
stiekem toe dat de clavicula t.o.v. het sternum best goed om zijn as kan
draaien. Maar vanaf een jaar of 45-50 gaat het kraakbeen verharden,
wordt de vervormbaarheid minder en neemt de beweeglijkheid van het
SC-gewricht af. Daarom vindt je schouderklachten ook in de grootste
populatie vanaf 40-45-50 jaar, onder andere door het normale
verouderingsproces. Wat kan dat SC-gewricht? Elevatie (omhoog) + depressie (naar beneden), protractie +
retractie en dwangrotatie. Deze bewegingsuitslagen worden benoemd naar aanleiding van de bewegingen die de
scapula maakt. Dus de elevatie + depressie is eigenlijk een ab- en adductie. De protractie + retractie is eigenlijk
een horizontale ante- en retroflexie. En tot slot kan de clavicula weldegelijk roteren om zijn as. Dat is ook nodig,
want als je een anteflexie maakt in de art. humeri, dan draait de scapula mee opzij en dat kan alleen maar als de
clavicula mee roteert. En dat kan met dank aan de discus. De clavicula
schijnt 60 te kunnen mee roteren.
De ‘beperker’ van dit gewricht is het lig. costoclaviculare. Die zorgt
ervoor dat de rotatie van de clavicula t.o.v. het borstbeen enigszins
wordt beperkt. Dat betekent dat je niet een heel rondje kan draaien met
de clavicula, o.a. doordat het lig. costoclaviculare er zit, maar ook door
het kapsel van het gewricht zelf.

2. AC-gewricht
Het AC-gewricht zit aan de uiteinde van de clavicula, daar waar het
scharnierpunt zit in de schoudergordel. Dat gewricht is nog meer
omgeven door bindweefsel (zie linker afbeelding). Hiervan wordt wordt
gezegd dat het een vlak gewricht is (art. plana), maar een vlakgewricht
zou alleen translaties toestaan. In VIVO kan dat niet, want het
kapselapparaat rondom dat gewricht zijn veel te stevig. Die staan
nauwelijks een verschuiving toe. Wat er wel gebeurt is dat er een


2

,gewrichtscontact blijft en dat het kan ‘knikken’. Het zijn allemaal hele kleine bewegingsuitslagen, maar net genoeg
om kleine veranderingen toe te staan zodat de mediale rand van de scapula tegen de thorax gedrukt kan blijven
tijdens die opwaardse beweging. Dus je kunt eigenlijk bijna alle kanten op bewegen; niet te grote
bewegingsuitslagen. Maximaal van 20 over het gehele traject (10 ene kant op  10 de andere kant op). Dat
komt doordat het wordt beperkt door het lig. coracoacromiale, wat bestaat uit 2 onderdelen: het lig. conoideum en
het lig. trapezoideum. En natuurlijk het eigen kapsel wat eromheen zit, want het is een synoviaal gewricht. Dat
betekent dat de synovia wel in het gewricht moet bijven.

3. STG
Het scapulathoracale glijvlak is het grote controlefactor van het
bewegen van de scapula t.o.v. de thorax. Dat zijn natuurlijk de
eindstanden van het SC- en het AC-gewricht, maar de grote
bewegingen vinden plaats tussen de scapula en de thorax. Dat betekent
dat die scapula op het moment dat deze wordt bewogen over de thorax,
moet wordtengeremd en begeleid. Dat komt mooi uit, want het is een
fysiologische verbinding tussen spierlagen. Je hebt te maken met een
spierfascie en nog een spierfascie die aan de spier vast zit, met
daartussenin fijnmazig bindweefsel. Dus er zitten allemaal kleine
connecties in die niet heel stevig zijn, maar het zit wel vast aan elkaar.
Dus er zijn grote bewegingen mogelijk, maar tegelijkertijd wordt er veel
info doorgegeven over de stand van het glijvlak doordat het fijnmazig
bindweefsel ertussen zit. De spierlagen waar het omgaat, zijn de m.
serratus anterior (loopt naar de ribben toe) en de m. subscapularis
(loopt naar de humerus). Er lopen 2 spierlagen vanaf de margo
medialis, waarbij de één afbuigt richting de humerus en de ander de andere kant afbuigt richting de thorax. En dat
glijdt langs elkaar. Aangezien het spierfascies zijn, is dat een goed controleerbare beweging. De
bewegingsmogelijkheden zijn natuurlijk hetzelfde als de bewegingsmogelijkheden in het SC-gewricht, namelijk:
elevatie + depressie, protractie + retractie en mediorotatie + laterorotatie.

4. GH-gewricht
Het articulatio humeri is een kogelgewricht, dus je kunt er alle kanten
mee op. Het gewrichtsvlak van de humeruskop is 5:2 in vergelijking met
het gewrichtsvlak van de scapula. Dat betekent dat het niet zo’n stabiel
gewricht, want het ene gewrichtsvlak is veel groter dan het andere
gewrichtsvlak en er is nauwelijks sprake van een echte kop in een kom;
de kom ontsluit het gewricht niet, maar is een vlakje waar het tegenaan
hangt. Er zijn structuren die er voor zorgen dat het wat beter past. Eén
van die structuren is het labrum glenoidale (kraakbeenring). Vandaar dat
het gewricht vaak het glenohumerale gewricht wordt genoemd: het
glenoid met de humerus. De cavitas wordt verlengd met een klein stukje
kraakbeen aan beide uiteinden, zodat het op een kraakbeenring lijkt. De
kraakbeenring zorgt ervoor dat het kommetje iets dieper wordt,
waardoor de kop er beter in blijft zitten. Maar kraakbeen is in principe
niet heel stevig, dus als er grote krachten op komen, moet het kraakbeen
wel worden ondersteunt, wilt het daadwerkelijk een grotere kom kunnen
vormen. Anders duwt de humeruskop het kraakbeen gewoon aan de
kant. Verder zie je een stukje bindweefsel wat te lang is. Waarom is dat
bindweefsel te lang? Omdat je anders je arm niet kan heffen. Want als het bindweefsel al strak staat, dan kan de
humeri niet bewegen. Dus aan het eind van de rit, staat het zakje labrum aan de onderkant, als het ware strak.

Het scapulohumerale ritme
Bij een anteflexiebeweging draait de scapula naar buiten. Die
combinatiebweging noemen we het scapulohumerale ritme. Dat zou
bij iedereen gelijk moeten zijn. Bij pt. waarbij dat niet gelijk is, hebben
problemen. Dus ergens gedurende het traject stopt de scapula of
ergens gedurende het traject stopt het GH, kun je elders in de keten
een probleem krijgen. Grofweg is het zo dat als je een anteflexie
uitvoert, dan gaat de scapula mee richting elevatie en laterorotatie en
zakt deze weer terug. Bij een abductie maakt de scapula ook een
elevatie en laterorotatie, maar zakt deze niet terug. Bij een horizontale
adductie gaat deze naar protractie. Tot slot als je de arm op de rug
legt en je tilt de arm van je af, dan maakt de scapula een mediorotatie.
Om een volledige abductie te maken, beweegt de scapula 60 en de
humerus 120. Toch klopt er iets niet in dit plaatje. Als je dit zou
kunnen, dan zou je kunnen ‘vliegen’. Het schouderblad staat gewoon
10cm naast de thorax en dat gebeurt bij niemand. Dus wat je vind op
internet, is niet altijd realistisch beeldmateriaal.



3

, Wat voor positie neemt de cavitas glenoidalis in bij een eindstandige
anteflexie van de arm? Horizontaal. De claviuca roteert 60 en de
angulus inferior komt naar voren, en dan moet deze nog een klein
stukje verder. Dat is dan net de rotatiemogelijkheid in het AC-gewricht,
die ervoor zorgt dat de cavitas horizontaal staat op het moment dat de
arm recht overeind staat. Dus om je volledige bewegingspotentieel te
benutten, dient de scapula bijna 90 om zijn as te draaien. Dat kan die
niet alleen: dat moet hij ook doen met de clavicula. Wat is hier nou
gunstig aan? Dat je je humerus op een horizontaal vlakje laat steunen.
In anatomische houding heeft de humerus de neiging om naar
beneden te glijden. Maar hoe zwaarder het voor jezelf wordt, hoe meer
je scapula onder de humerus belandt  humerus zal er niet vanaf
glijden, en vormt dus een relatief stabiel geheel. Dus:
 De scapula moet worden gepositioneerd om de arm te
kunnen dragen
 De clavicula moet meebewegen met de scapula
 De humerus moet worden gebalanceerd op het gewrichtsvlak van de scapula (cavitas glenoidalis)
 Het is handig als dat vlotjes kan worden uitgevoerd. Dat vereist een goed gecoördineerd spierapparaat
rond het schoudercomplex!

Tussen de 4 gewrichten waarin we aan het begin van dit college ons hebben verdiept, kun je spiergroepen
lokaliseren. Door mevr. Joe en Mnr. Pink is er een functionele indeling gemaakt: de 4 P’s. 4 groepen spieren die
ieder hun eigen specifieke rollen hebben t.a.v. de schouder. Zie de rechter afbeelding hieronder. *De pivoters
draaien de scapula op de thorax.




Een beweging van de scapula (elevatie, depressie, protractie,
retractie) komt nooit alleen voor, maar altijd in combinatie met een
rotatie. De scapula heeft namelijk een grote neiging om naar binnen
te gaan roteren (mediorotatie). Dat heeft ermee te maken dat het
grootste gewicht (de arm) aan de zijkant van de scapula ‘hangt’. De
spieren die een lateroflexie maken, dus de spieren die de arm
ondersteunen, zijn groter van diameter dan de spieren die een
mediorotatie doen. De medioratoren zijn de m.rhomboïdeus, m.
levator scapulae en de m. pectoralis minor. Als je aan lateroratoren
denkt, dan denk je aan de m. trapezius pars ascendens, de m.
trapezius pars descendens en de m. serratus anterior. Dit koppeltje
spieren zitten als het ware om de scapula heen gepositioneerd: eentje
wijst naar boven, eentje naar beneden en eentje opzij. Dat noemen we
een rotatiekoppel: twee krachten die in een verschillende richting
wijzen, maar wel zorgen voor eenzelfde draaimoment, zoals de m.
trapezius pars descendens en de m. serratus anterior. Dus ondanks
dat deze spieren niet eenzelfde kant op wijzen, zorgen ze
wel voor eenzelfde rotatie van de scapula (zie gele blokje op de
afbeelding links).




4
$8.44
Get access to the full document:
Purchased by 14 students

100% satisfaction guarantee
Immediately available after payment
Both online and in PDF
No strings attached

Reviews from verified buyers

Showing all 7 reviews
3 year ago

7 year ago

7 year ago

Fine Rosa! Good luck!!

6 year ago

everything is clearly explained, neat and clear

8 year ago

8 year ago

8 year ago

7 year ago

Thanks Debbie for your review! Good luck with studying with my summary! :)

8 year ago

4.3

7 reviews

5
3
4
3
3
1
2
0
1
0
Trustworthy reviews on Stuvia

All reviews are made by real Stuvia users after verified purchases.

Get to know the seller

Seller avatar
Reputation scores are based on the amount of documents a seller has sold for a fee and the reviews they have received for those documents. There are three levels: Bronze, Silver and Gold. The better the reputation, the more your can rely on the quality of the sellers work.
SHAR0N Hogeschool Utrecht
Follow You need to be logged in order to follow users or courses
Sold
521
Member since
10 year
Number of followers
279
Documents
25
Last sold
1 year ago

3.9

197 reviews

5
50
4
103
3
35
2
1
1
8

Recently viewed by you

Why students choose Stuvia

Created by fellow students, verified by reviews

Quality you can trust: written by students who passed their tests and reviewed by others who've used these notes.

Didn't get what you expected? Choose another document

No worries! You can instantly pick a different document that better fits what you're looking for.

Pay as you like, start learning right away

No subscription, no commitments. Pay the way you're used to via credit card and download your PDF document instantly.

Student with book image

“Bought, downloaded, and aced it. It really can be that simple.”

Alisha Student

Frequently asked questions