Proeftoets immunologie
Oktober/november 2015
- 65% juist beantwoord is een voldoende (19,5 punt voor deze proeftoets)
- 1 punt per vraag (alle vragen), maximaal 30 punten totaal
- Eerst multiple choice vragen, daarna komen open vragen
- Indien deelpunten worden toegekend, staat dat vermeld bij de vraag
Multiple choice vragen
Aangeboren immuniteit
Vraag 1
Binden van het pathogeen aan de fagocyt is de eerste stap in het proces van fagocytose. Waar kan de
fagocyt aan binden om de fagocytose uit te voeren?
a. Celwand bestanddelen van bacteriën
b. C3a
c. Fab fragment van antilichamen
d. Bacterieel CpG DNA
Vraag 2
Eculizumab is een monoklonaal antilichaam tegen het complement-eiwit C5. Patiënten die
behandeld worden met eculizumab hebben een hoger risico op een infectie met:
a. De tuberculose bacterie (myobacterium tuberculosis)
b. De meninggococ (neisseria meningitidis)
c. Het cytomegalovirus (CMV)
d. Malaria parasieten (plasmodium falciparum)
Vraag 3
Wat is juist t.a.v. type 1 interferonen?
a. Zijn eiwitten die aangemaakt worden door naburige cellen van virus-geïnfecteerde cellen
b. Induceren antivirale eiwitten in naburige cellen
c. Zijn virusspecifiek; elk virus produceert een specifiek interferon
d. Gamma-interferon activeert macrofagen
Vraag 4
Welke van de onderstaande factoren kunnen optreden als aantrekkende stoffen voor neutrofiele
granulocyten?
a. C3b en chemokinen
b. Chemokinen en IL-2
c. Interferon gamma en IL-4
d. Lipide mediatoren en bacteriële fragmenten
Oktober/november 2015
- 65% juist beantwoord is een voldoende (19,5 punt voor deze proeftoets)
- 1 punt per vraag (alle vragen), maximaal 30 punten totaal
- Eerst multiple choice vragen, daarna komen open vragen
- Indien deelpunten worden toegekend, staat dat vermeld bij de vraag
Multiple choice vragen
Aangeboren immuniteit
Vraag 1
Binden van het pathogeen aan de fagocyt is de eerste stap in het proces van fagocytose. Waar kan de
fagocyt aan binden om de fagocytose uit te voeren?
a. Celwand bestanddelen van bacteriën
b. C3a
c. Fab fragment van antilichamen
d. Bacterieel CpG DNA
Vraag 2
Eculizumab is een monoklonaal antilichaam tegen het complement-eiwit C5. Patiënten die
behandeld worden met eculizumab hebben een hoger risico op een infectie met:
a. De tuberculose bacterie (myobacterium tuberculosis)
b. De meninggococ (neisseria meningitidis)
c. Het cytomegalovirus (CMV)
d. Malaria parasieten (plasmodium falciparum)
Vraag 3
Wat is juist t.a.v. type 1 interferonen?
a. Zijn eiwitten die aangemaakt worden door naburige cellen van virus-geïnfecteerde cellen
b. Induceren antivirale eiwitten in naburige cellen
c. Zijn virusspecifiek; elk virus produceert een specifiek interferon
d. Gamma-interferon activeert macrofagen
Vraag 4
Welke van de onderstaande factoren kunnen optreden als aantrekkende stoffen voor neutrofiele
granulocyten?
a. C3b en chemokinen
b. Chemokinen en IL-2
c. Interferon gamma en IL-4
d. Lipide mediatoren en bacteriële fragmenten