Samenvatting Finance & Control (les 1 t/m 6)
Organisaties handelen economisch:
- Doelmatigheid: bepaald doel realiseren met zo min mogelijk middelen
- Doelgericht: zoveel mogelijk realiseren met een bepaald budget
Organisatie: Groep mensen die streven naar een bepaald doel en moet economisch
zelfstandig kunnen zijn. Dat betekent dat er voldoende opbrengsten moeten zijn om de
kosten te dekken.
Bedrijf: Organisatie die zich toelegt op de productie van goederen en diensten.
Onderneming: Bedrijf dat streeft naar continuïteit en winst op lange termijn.
Missie: waar een organisatie voor staat, reden van bestaan.
Visie: het doel dat de organisatie nastreeft op lange termijn.
Strategie: wijze waarop je je doelstellingen wilt realiseren.
Een onderneming kan vijf doelstellingen onderscheiden:
1. Boekhoudkundige doelstellingen (bijv. winst en resultaat)
2. Waarde-georiënteerde doelstellingen (bijv. toegevoegde waarde en cashflow)
3. Groei-gerelateerde doelstellingen (bijv. marktaandeel)
4. Niet-financiële doelstellingen (bijv. werkgelegenheid en klanttevredenheid)
5. Maatschappelijke doelstellingen (bijv. duurzaam produceren)
Een doelstelling is geoperationaliseerd als de doelstelling meetbaar is.
Duurzaam ondernemen is samen te vangen onder de triple P:
- Planet: Rekening houden met natuur en haar natuurlijke hulpbronnen.
- People: Rekening houden met mensenrechten, kinderrechten en vrouwenrechten.
- Profit: Winst als doelstelling nemen om een gezonde onderneming te laten bestaan.
SDG: Sustainable Development Goal. In veel
lidstaten zijn werelddoelen voor duurzame
ontwikkeling beschreven. Veel bedrijven
onderschrijven deze doelen.
Participanten/ belanghebbende: zijn
belanghebbende binnen een organisatie. Enkele
voorbeelden:
1. Werknemers
2. Ondernemingsraad
3. Beursanalisten
4. Consumentenpanels
5. Leidinggevenden
1
, 6. Vakbonden
7. Uitzendbureaus
8. Verschaffers van eigen vermogen
9. Verschaffers van vreemd vermogen
10. Overheid
11. Leveranciers
12. Afnemers producten en diensten
13. NGO (non governmental organization) streeft politiek of maatschappelijk doel na
14. Internationale bewegingen
Corporate governance: een goed ondernemingsbestuur.
Balanced scorecard: beschrijving van de perspectieven financieel, klanten, werknemers
en interne processen. En is te onderscheiden per categorie in:
1. Doelstelling
2. Maatstaven
3. Geoperationaliseerde maatstaven
4. Initiatieven
Een bedrijfskolom bestaat uit:
- Primaire sector: bedrijven die hun producten winnen in de natuur, zoals landbouw,
veeteelt, visserij en mijnbouw.
- Secundaire sector: bedrijven die producten vormen en samenstellen zoals
industriële bedrijven.
- Tertiaire sector: is de commerciële sector, de bedrijven die er voor zorgen dat de
producten steeds verder komen in het proces van oerproducent tot consument.
Bijvoorbeeld handel, transport, verzekering, financiering en advieswerk.
- Quartaire sector: bedrijven die niet naar winst streven, ook wel de niet-commerciële
dienstensector genoemd. Bijvoorbeeld zorginstellingen en overheidsorganisaties.
Bedrijfskolom: de weg die producten afleggen van de
(oer)producent tot aan de eindconsument is de bedrijfskolom.
Let op: Eindconsumenten horen niet bij de bedrijfskolom.
Bedrijfstak: bedrijven die eenzelfde functie vervullen binnen
een bedrijfskolom.
Integratie: verticaal samengaan van twee bedrijven binnen
een bedrijfskolom.
Differentiatie: verticaal splitsen van bedrijven binnen een
bedrijfskolom.
Bedrijfskolom
Parallellisatie: horizontaal samengaan van twee bedrijven uit
verschillende bedrijfskolommen.
Specialisatie: horizontaal splitsen van een bedrijf binnen een bedrijfskolom.
2
, Of een onderneming een sterke positie aanneemt hangt af van een aantal factoren:
- Het aantal aanbieders op de markt (als er veel aanbieders zijn, zullen ze niet op
elkaar letten)
- Het soort goed (klant ziet product/dienst als homogeen (producten waarbij je alleen
let op prijsverschillen) of heterogeen (producten waarbij je let op prijs-kwaliteit
verhouding))
- De toetreding tot de markt (Het al dan niet bestaan van belemmeringen bij deelname
als aanbieder op een markt.)
- De doorzichtigheid (Kent ondernemer alle relevante factoren op de markt.)
Markten Factoren die de sterkte de positie van de onderneming op de markt bepale
aantal aanbieders het soort goed* de toetreding
Volledig vrije mededinging veel homogeen vrije toetreding
Monopolie één homogene onmogelijk of
moeilijk
Monopolistische concurrentie veel heterogeen beperkt
Oligopoli weinig homogeen en beperkt
heterogeen
Voorbeelden:
Volledig vrije mededinging: Melkmarkt, graanmarkt
Monopolie: paspoort en geld, Pro-rail (onderhoud, aanleg spoorrails)
Monopolistische concurrentie: Winkels, detailhandel, hotels en restaurants
Oligopolie: Oliemarkt, onderwijs, supermarkten, vliegtuigindustrie en de energiemarkt
Op een markt van volledig vrije mededinging is een ondernemer een
hoeveelheidsaanpasser: de aanbieder heeft geen macht over de prijs en past de
aangeboden hoeveelheid aan op de marktprijs.
Bij een monopolie is de ondernemer prijszetter: hij heeft zoveel macht dat hij de prijs op de
markt kan afstellen.
Massa productie: productie waarbij je geen rekening houdt met de individuele wensen van
afnemers. Homogene massaproductie is productie van één enkel product (vb. benzine).
Heterogene massaproductie is productie van twee of drie verschillende producten (vb.
benzine en kerosine).
Seriemassaproductie: Series producten waarbij rekening gehouden wordt met groepen
afnemers (vb. bepaald type auto in verschillende varianten)
Stukproductie: Ondernemer maakt producten specifiek voor de klant.
Seriestukproductie: Ondernemer maakt van een bepaald specifiek model meerdere
producten wat kostenvoordeel oplevert.
3
Organisaties handelen economisch:
- Doelmatigheid: bepaald doel realiseren met zo min mogelijk middelen
- Doelgericht: zoveel mogelijk realiseren met een bepaald budget
Organisatie: Groep mensen die streven naar een bepaald doel en moet economisch
zelfstandig kunnen zijn. Dat betekent dat er voldoende opbrengsten moeten zijn om de
kosten te dekken.
Bedrijf: Organisatie die zich toelegt op de productie van goederen en diensten.
Onderneming: Bedrijf dat streeft naar continuïteit en winst op lange termijn.
Missie: waar een organisatie voor staat, reden van bestaan.
Visie: het doel dat de organisatie nastreeft op lange termijn.
Strategie: wijze waarop je je doelstellingen wilt realiseren.
Een onderneming kan vijf doelstellingen onderscheiden:
1. Boekhoudkundige doelstellingen (bijv. winst en resultaat)
2. Waarde-georiënteerde doelstellingen (bijv. toegevoegde waarde en cashflow)
3. Groei-gerelateerde doelstellingen (bijv. marktaandeel)
4. Niet-financiële doelstellingen (bijv. werkgelegenheid en klanttevredenheid)
5. Maatschappelijke doelstellingen (bijv. duurzaam produceren)
Een doelstelling is geoperationaliseerd als de doelstelling meetbaar is.
Duurzaam ondernemen is samen te vangen onder de triple P:
- Planet: Rekening houden met natuur en haar natuurlijke hulpbronnen.
- People: Rekening houden met mensenrechten, kinderrechten en vrouwenrechten.
- Profit: Winst als doelstelling nemen om een gezonde onderneming te laten bestaan.
SDG: Sustainable Development Goal. In veel
lidstaten zijn werelddoelen voor duurzame
ontwikkeling beschreven. Veel bedrijven
onderschrijven deze doelen.
Participanten/ belanghebbende: zijn
belanghebbende binnen een organisatie. Enkele
voorbeelden:
1. Werknemers
2. Ondernemingsraad
3. Beursanalisten
4. Consumentenpanels
5. Leidinggevenden
1
, 6. Vakbonden
7. Uitzendbureaus
8. Verschaffers van eigen vermogen
9. Verschaffers van vreemd vermogen
10. Overheid
11. Leveranciers
12. Afnemers producten en diensten
13. NGO (non governmental organization) streeft politiek of maatschappelijk doel na
14. Internationale bewegingen
Corporate governance: een goed ondernemingsbestuur.
Balanced scorecard: beschrijving van de perspectieven financieel, klanten, werknemers
en interne processen. En is te onderscheiden per categorie in:
1. Doelstelling
2. Maatstaven
3. Geoperationaliseerde maatstaven
4. Initiatieven
Een bedrijfskolom bestaat uit:
- Primaire sector: bedrijven die hun producten winnen in de natuur, zoals landbouw,
veeteelt, visserij en mijnbouw.
- Secundaire sector: bedrijven die producten vormen en samenstellen zoals
industriële bedrijven.
- Tertiaire sector: is de commerciële sector, de bedrijven die er voor zorgen dat de
producten steeds verder komen in het proces van oerproducent tot consument.
Bijvoorbeeld handel, transport, verzekering, financiering en advieswerk.
- Quartaire sector: bedrijven die niet naar winst streven, ook wel de niet-commerciële
dienstensector genoemd. Bijvoorbeeld zorginstellingen en overheidsorganisaties.
Bedrijfskolom: de weg die producten afleggen van de
(oer)producent tot aan de eindconsument is de bedrijfskolom.
Let op: Eindconsumenten horen niet bij de bedrijfskolom.
Bedrijfstak: bedrijven die eenzelfde functie vervullen binnen
een bedrijfskolom.
Integratie: verticaal samengaan van twee bedrijven binnen
een bedrijfskolom.
Differentiatie: verticaal splitsen van bedrijven binnen een
bedrijfskolom.
Bedrijfskolom
Parallellisatie: horizontaal samengaan van twee bedrijven uit
verschillende bedrijfskolommen.
Specialisatie: horizontaal splitsen van een bedrijf binnen een bedrijfskolom.
2
, Of een onderneming een sterke positie aanneemt hangt af van een aantal factoren:
- Het aantal aanbieders op de markt (als er veel aanbieders zijn, zullen ze niet op
elkaar letten)
- Het soort goed (klant ziet product/dienst als homogeen (producten waarbij je alleen
let op prijsverschillen) of heterogeen (producten waarbij je let op prijs-kwaliteit
verhouding))
- De toetreding tot de markt (Het al dan niet bestaan van belemmeringen bij deelname
als aanbieder op een markt.)
- De doorzichtigheid (Kent ondernemer alle relevante factoren op de markt.)
Markten Factoren die de sterkte de positie van de onderneming op de markt bepale
aantal aanbieders het soort goed* de toetreding
Volledig vrije mededinging veel homogeen vrije toetreding
Monopolie één homogene onmogelijk of
moeilijk
Monopolistische concurrentie veel heterogeen beperkt
Oligopoli weinig homogeen en beperkt
heterogeen
Voorbeelden:
Volledig vrije mededinging: Melkmarkt, graanmarkt
Monopolie: paspoort en geld, Pro-rail (onderhoud, aanleg spoorrails)
Monopolistische concurrentie: Winkels, detailhandel, hotels en restaurants
Oligopolie: Oliemarkt, onderwijs, supermarkten, vliegtuigindustrie en de energiemarkt
Op een markt van volledig vrije mededinging is een ondernemer een
hoeveelheidsaanpasser: de aanbieder heeft geen macht over de prijs en past de
aangeboden hoeveelheid aan op de marktprijs.
Bij een monopolie is de ondernemer prijszetter: hij heeft zoveel macht dat hij de prijs op de
markt kan afstellen.
Massa productie: productie waarbij je geen rekening houdt met de individuele wensen van
afnemers. Homogene massaproductie is productie van één enkel product (vb. benzine).
Heterogene massaproductie is productie van twee of drie verschillende producten (vb.
benzine en kerosine).
Seriemassaproductie: Series producten waarbij rekening gehouden wordt met groepen
afnemers (vb. bepaald type auto in verschillende varianten)
Stukproductie: Ondernemer maakt producten specifiek voor de klant.
Seriestukproductie: Ondernemer maakt van een bepaald specifiek model meerdere
producten wat kostenvoordeel oplevert.
3