Biologie thema 3 ordening
Basisstof 1
- Groepen maken
Bij het ordenen van organismen verdeel je een verzameling organismen in groepen met hetzelfde
kenmerk (= is een eigenschap waarmee je een organisme kan onderscheiden van andere
organismen).
-Hoofdgroepen en rijken
Het leven op aarde wordt verdeeld in 2 hoofdgroepen: prokaryoten en eukaryoten.
Je verdeeld het daarna verder in 7 rijken. Prokaryoten hebben 2 rijken = bacteriën en archaea.
Eukaryoten hebben 5 rijken = chromista, protozoa, schimmels, planten en dieren.
• Bacteriën en archaea hebben een celwand en celmembraan en zijn eencellig.
• Chromista hebben een celmembraan en celkern soms ook een celwand en bladgroenkorrels en
kunnen eencellig en meercellig zijn.
• Protozoa hebben een celmembraan en celkern en zijn eencellig.
• Schimmels hebben een celkern, celmembraan en celwand en kunnen eencellig en meercellig zijn.
• Planten hebben een celwand, celkern, celmembraan en bladgroenkorrel en kunnen eencellig en
meercellig zijn.
• Dieren hebben een celkern en celmembraan en zijn meercellig.
- Cel kenmerken
Eencellig = bestaan uit 1 cel.
Meercellig = bestaan uit meerdere cellen.
Bij het indelen van organisme kijken je naar de kenmerken van cellen.
Bij het indelen van organismes ontstaan er steeds kleine groepen.
Hiernaast zie je hoe je de groepen noemt.
- Vertakkingsschema
Vertakkingsschema = de weergaven van de indeling van organismen in een plaatje.
BIOLOGIE THEMA 3 ORDENING ALISHA ADITI MOHAN
, Biologie thema 3 ordening
Basisstof 2
-Overeenkomst
Hoe meer overeenkomst 2 organismen hebben, hoe meer ze bij dezelfde groepen worden ingedeeld.
Bijv. de leeuw en tijger behoren tot hetzelfde geslacht, panters, en lijken veel op elkaar. Een zeester
en roofvogel behoren allebei tot het rijk dieren, maar lijken helemaal niet op elkaar.
-Soort
Organismen behoren alleen tot dezelfde soort als ze zich met elkaar kunnen voortplanten en de
nakomelingen vruchtbaar zijn of terwijl dat de nakomelingen ook nakomelingen kunnen krijgen.
-Ras
Een soort bestaat uit verschillende rassen. Bijv. de soort honden bestaan uit veel verschillende
rassen, de labrador en poedel. Die kunnen wel vruchtbare nakomelingen krijgen de labradoedel.
-Evolutie
Variatie = zijn kleine verschillen in organismes bijv. lichte of donkere slakken.
Lichte slakken hebben het moeilijker in donkere gebieden ze worden sneller opgegeten. Donker
slakken krijgen meer nakomeningen. Dit noem je een selectie. Door een selectie komen er steeds
minder lichte slakken en meer donker slakken.
Door variatie en selectie kunnen er soorten veranderen, helemaal verwijdwijn of ontstaan. Dat noem
je dan een evolutie.
-Verwantschap
Verwant = als organisme dezelfde voorouders hebben.
Hoe langer geleden de 2 organismen uit dezelfde voorouders zijn ontstaan. Des te minder ze op
elkaar lijken.
-DNA - sequencing
DNA-sequentie = de volgorde van basen in het DNA.
DNA-sequencing = een nieuwe techniek waarmee je snel de volgorde van basen in DNA kan weten.
BIOLOGIE THEMA 3 ORDENING ALISHA ADITI MOHAN
Basisstof 1
- Groepen maken
Bij het ordenen van organismen verdeel je een verzameling organismen in groepen met hetzelfde
kenmerk (= is een eigenschap waarmee je een organisme kan onderscheiden van andere
organismen).
-Hoofdgroepen en rijken
Het leven op aarde wordt verdeeld in 2 hoofdgroepen: prokaryoten en eukaryoten.
Je verdeeld het daarna verder in 7 rijken. Prokaryoten hebben 2 rijken = bacteriën en archaea.
Eukaryoten hebben 5 rijken = chromista, protozoa, schimmels, planten en dieren.
• Bacteriën en archaea hebben een celwand en celmembraan en zijn eencellig.
• Chromista hebben een celmembraan en celkern soms ook een celwand en bladgroenkorrels en
kunnen eencellig en meercellig zijn.
• Protozoa hebben een celmembraan en celkern en zijn eencellig.
• Schimmels hebben een celkern, celmembraan en celwand en kunnen eencellig en meercellig zijn.
• Planten hebben een celwand, celkern, celmembraan en bladgroenkorrel en kunnen eencellig en
meercellig zijn.
• Dieren hebben een celkern en celmembraan en zijn meercellig.
- Cel kenmerken
Eencellig = bestaan uit 1 cel.
Meercellig = bestaan uit meerdere cellen.
Bij het indelen van organisme kijken je naar de kenmerken van cellen.
Bij het indelen van organismes ontstaan er steeds kleine groepen.
Hiernaast zie je hoe je de groepen noemt.
- Vertakkingsschema
Vertakkingsschema = de weergaven van de indeling van organismen in een plaatje.
BIOLOGIE THEMA 3 ORDENING ALISHA ADITI MOHAN
, Biologie thema 3 ordening
Basisstof 2
-Overeenkomst
Hoe meer overeenkomst 2 organismen hebben, hoe meer ze bij dezelfde groepen worden ingedeeld.
Bijv. de leeuw en tijger behoren tot hetzelfde geslacht, panters, en lijken veel op elkaar. Een zeester
en roofvogel behoren allebei tot het rijk dieren, maar lijken helemaal niet op elkaar.
-Soort
Organismen behoren alleen tot dezelfde soort als ze zich met elkaar kunnen voortplanten en de
nakomelingen vruchtbaar zijn of terwijl dat de nakomelingen ook nakomelingen kunnen krijgen.
-Ras
Een soort bestaat uit verschillende rassen. Bijv. de soort honden bestaan uit veel verschillende
rassen, de labrador en poedel. Die kunnen wel vruchtbare nakomelingen krijgen de labradoedel.
-Evolutie
Variatie = zijn kleine verschillen in organismes bijv. lichte of donkere slakken.
Lichte slakken hebben het moeilijker in donkere gebieden ze worden sneller opgegeten. Donker
slakken krijgen meer nakomeningen. Dit noem je een selectie. Door een selectie komen er steeds
minder lichte slakken en meer donker slakken.
Door variatie en selectie kunnen er soorten veranderen, helemaal verwijdwijn of ontstaan. Dat noem
je dan een evolutie.
-Verwantschap
Verwant = als organisme dezelfde voorouders hebben.
Hoe langer geleden de 2 organismen uit dezelfde voorouders zijn ontstaan. Des te minder ze op
elkaar lijken.
-DNA - sequencing
DNA-sequentie = de volgorde van basen in het DNA.
DNA-sequencing = een nieuwe techniek waarmee je snel de volgorde van basen in DNA kan weten.
BIOLOGIE THEMA 3 ORDENING ALISHA ADITI MOHAN