Inleiding virologie (1)
Microbiologie: virologie
Eigenschappen van virussen
Virussen = obligate intracellulaire moleculaire parasieten
- Infectieus
- Niet met lichtmicroscoop waarneembaar → heel klein
- Genoom: DNA of RNA, enkel of (partieel) dubbelstrengig, al dan niet gefragmenteerd
- Meesten veroorzaken, na inoculatie op celculturen een typisch cytopathogeen effect (CPE)
└ Inoculatie = doelbewust een virus aanbrengen op een celcultuur = infecteren
- Niet gevoelig aan antibiotica
Overzicht van virale infectieziekten
Cytopathogeen effect van virussen op een celcultuur
4 voorbeelden:
1. CPE van cytomegalovirus
└ Cellen groeien in lange slierten
└ Na virusinfectie worden ze aangetast/gedood
2. Plaquevorming (vb. herpes, HIV)
└ Cellen plakken aan de bodem
└ Na virusinfectie ontstaan er gaten in de bodem
3. Syncytium vorming van RSV (respiratoir syncytium virus)
└ Na virusinfectie zullen de cellen samenklonteren
4. Syncytium vorming van HIV
└ Na virusinfectie willen andere cellen erin kruipen → grote cellen → dood
,Klassificatie van virussen
Virussen met een capside
Capside = eiwitmantel
- Verpakt het DNA of RNA van het virus
- Belangrijk voor de manier waarop ze een cel infecteren
3 soorten:
1. Virussen met een icosahedrale capsidestructuur
└ Capside bestaat uit capsomeren
└ Grote virussen bevatten meer capsomeren
└ Aantal pentons = altijd 12
2. Virussen met een helicale capsidestructuur
3. Virussen met een complexe capsidestructuur
└ Vb. bacteriofaag
5 basis types van virale symmetrie
2 opties:
- Naakt virus
└ Zonder enveloppe
- Virus met enveloppe
└ Met virusomhulsel opgebouwd uit een dubbele fosfolipidenlaag
└ Erop: spike-eiwitten
5 basis types
1. Naakt icosahedraal
2. Naakt helicaal
3. Icosahedraal met enveloppe
4. Helicaal met enveloppe
5. Complex type
Binnendringen in gastheercel
Algemeen
- Virus met enveloppe
1) Enveloppe maakt contact met plasmamembraan → versmelting
2) Capside kan intreden
3) Virus kan repliceren
- Via fagocytose
1) Cel neemt virus op via fagocytose
2) Virus komt binnen in de cel & kan meerdere kanten op
, - Via endocytose
1) Virus opgenomen door endosoom
2) Maakt in de cel contact met lysosoom
3) pH verandering → verzuring
4) Enveloppe ontplooit
5) Genetisch materiaal komt in cytoplasma terecht
Binding aan cellulaire receptor
- Virus heeft enveloppe met daarop spikes of glycoproteïnen
└ Maken contact met een specifieke receptor → cel infecteren
Penetratie en ontmanteling (uncoating)
= lossen van de capside
- Uncoating thv de PM
1) Virusenveloppe maakt contact met plasmamembraan
2) Ontmanteling vindt plaats & glycoproteïnen worden achtergelaten op de PM
3) Genetisch materiaal komt in cytoplasma terecht
- Uncoating thv de PM
1) Virus opgenomen door celfusie
2) Capside wordt naar de kern gebracht
3) Uncoating vind plaats thv de nucleaire membraan genetisch materiaal komt in kern terecht
- Uncoating in endosomen
1) Virus opgenomen via endocytose
2) Uncoating gebeurt in het endosoom
3) Virus verlaat endosoom
4) Genetisch materiaal komt in cytoplasma terecht
- Uncoating thv de nucleaire membraan
1) Virus opgenomen door endosoom
2) Lysis
3) Capside naar kernopp gebracht
4) Genetisch materiaal komt in kern terecht
Genetisch materiaal
Klassificatie
- DNA genoomstructuren (complexer): dsDNA of esDNA
└ Circulair dsDNA
└ Partieel dsDNA = sommige stukken zijn es, andere ds
- RNA genoomstructuren: dsRNA of esRNA
- Baltimore klassificatie: virussen moeten kunnen repliceren
└ mRNA moet aangemaakt worden → synthese van proteïnes
└ 6 klassen
└ Klasse 6 = retrovirussen: van RNA → dsDNA → mRNA
, DNA virussen
Belangrijkste: adeno, papilloma, hepadna, herpes
RNA virussen
Microbiologie: virologie
Eigenschappen van virussen
Virussen = obligate intracellulaire moleculaire parasieten
- Infectieus
- Niet met lichtmicroscoop waarneembaar → heel klein
- Genoom: DNA of RNA, enkel of (partieel) dubbelstrengig, al dan niet gefragmenteerd
- Meesten veroorzaken, na inoculatie op celculturen een typisch cytopathogeen effect (CPE)
└ Inoculatie = doelbewust een virus aanbrengen op een celcultuur = infecteren
- Niet gevoelig aan antibiotica
Overzicht van virale infectieziekten
Cytopathogeen effect van virussen op een celcultuur
4 voorbeelden:
1. CPE van cytomegalovirus
└ Cellen groeien in lange slierten
└ Na virusinfectie worden ze aangetast/gedood
2. Plaquevorming (vb. herpes, HIV)
└ Cellen plakken aan de bodem
└ Na virusinfectie ontstaan er gaten in de bodem
3. Syncytium vorming van RSV (respiratoir syncytium virus)
└ Na virusinfectie zullen de cellen samenklonteren
4. Syncytium vorming van HIV
└ Na virusinfectie willen andere cellen erin kruipen → grote cellen → dood
,Klassificatie van virussen
Virussen met een capside
Capside = eiwitmantel
- Verpakt het DNA of RNA van het virus
- Belangrijk voor de manier waarop ze een cel infecteren
3 soorten:
1. Virussen met een icosahedrale capsidestructuur
└ Capside bestaat uit capsomeren
└ Grote virussen bevatten meer capsomeren
└ Aantal pentons = altijd 12
2. Virussen met een helicale capsidestructuur
3. Virussen met een complexe capsidestructuur
└ Vb. bacteriofaag
5 basis types van virale symmetrie
2 opties:
- Naakt virus
└ Zonder enveloppe
- Virus met enveloppe
└ Met virusomhulsel opgebouwd uit een dubbele fosfolipidenlaag
└ Erop: spike-eiwitten
5 basis types
1. Naakt icosahedraal
2. Naakt helicaal
3. Icosahedraal met enveloppe
4. Helicaal met enveloppe
5. Complex type
Binnendringen in gastheercel
Algemeen
- Virus met enveloppe
1) Enveloppe maakt contact met plasmamembraan → versmelting
2) Capside kan intreden
3) Virus kan repliceren
- Via fagocytose
1) Cel neemt virus op via fagocytose
2) Virus komt binnen in de cel & kan meerdere kanten op
, - Via endocytose
1) Virus opgenomen door endosoom
2) Maakt in de cel contact met lysosoom
3) pH verandering → verzuring
4) Enveloppe ontplooit
5) Genetisch materiaal komt in cytoplasma terecht
Binding aan cellulaire receptor
- Virus heeft enveloppe met daarop spikes of glycoproteïnen
└ Maken contact met een specifieke receptor → cel infecteren
Penetratie en ontmanteling (uncoating)
= lossen van de capside
- Uncoating thv de PM
1) Virusenveloppe maakt contact met plasmamembraan
2) Ontmanteling vindt plaats & glycoproteïnen worden achtergelaten op de PM
3) Genetisch materiaal komt in cytoplasma terecht
- Uncoating thv de PM
1) Virus opgenomen door celfusie
2) Capside wordt naar de kern gebracht
3) Uncoating vind plaats thv de nucleaire membraan genetisch materiaal komt in kern terecht
- Uncoating in endosomen
1) Virus opgenomen via endocytose
2) Uncoating gebeurt in het endosoom
3) Virus verlaat endosoom
4) Genetisch materiaal komt in cytoplasma terecht
- Uncoating thv de nucleaire membraan
1) Virus opgenomen door endosoom
2) Lysis
3) Capside naar kernopp gebracht
4) Genetisch materiaal komt in kern terecht
Genetisch materiaal
Klassificatie
- DNA genoomstructuren (complexer): dsDNA of esDNA
└ Circulair dsDNA
└ Partieel dsDNA = sommige stukken zijn es, andere ds
- RNA genoomstructuren: dsRNA of esRNA
- Baltimore klassificatie: virussen moeten kunnen repliceren
└ mRNA moet aangemaakt worden → synthese van proteïnes
└ 6 klassen
└ Klasse 6 = retrovirussen: van RNA → dsDNA → mRNA
, DNA virussen
Belangrijkste: adeno, papilloma, hepadna, herpes
RNA virussen