NEDERLANDS
DEEL 1 TAAL IN DE 21e EEUW + TAALONDERWIJS
TAALONDERWIJS
- Taal in het dagelijkse leven
⇒ communiceren
⇒ leren
⇒ nieuwe kennis toepassen
⇒ doelen bereiken
⇒ lezen
➜ Taal = krachtig bindmiddel
⇒ hulpmiddel deelname samenleving
= sleutelcompetentie a.d.v lees- en luistervaardigheid + schrift en spraak
- Functies in de school en samenleving
1. Conceptualiserende functie Zaken benoemen, ordenen en kennis
koppelen
= Hayat herkent het woord 'mummie' uit de
lessen wereldoriëntatie over het Oude
Egypte
2. Communicatieve functie Spreken, zaken duidelijk maken
= Leon praat met Seppe en Hamza over de
schooldag, het nieuwe zusje van Hamza en
Fortnite.
3. Expressieve functie Uitdrukking geven, gevoel uitdrukken,
creatief
= Jan die lacht als hij een high-five geeft
aan Lou.
4. Sociale functie Uiting tot welke groep je (wilt) horen
= in de judotraining van Leon en zijn
vrienden worden specifieke instructies
gegeven die typisch zijn voor
judobewegingen
Ondersteuning
, - Taalcompetentie
⇒ het geheel van talige kennis, vaardigheden en attitudes die nodig zijn om
geschreven, gesproken en multimodale teksten te begrijpen, te evalueren en te
gebruiken zodat
1. volwaardige deelname aan de samenleving wordt mogelijk
2. eigen doelen gerealiseerd worden
3. ontwikkeling van eigen kennis en mogelijkheden
- Taalcompetent
Taalkennis Taalsysteem en gebruik
Taalvaardig Luisteren, lezen en schrijven
Attitude Houding/ emoties t.o.v. taal en competenties
- Leren van/in/over taal
Van Met taal aan de slag
In Via taal andere zaken leren
Over Specifieke doelen en leerinhouden
(literatuur, betekenisvergroting)
ZEVEN PRINCIPES
1. Talige grondhouding:
⇒ Veilige oefen context
● durven fouten maken, experimenteren met taal
⇒ talige repertoire van leerlingen omarmen
● individueel leerproces: verschillend tempo / niveau / moedertaal
⇒ hoge verwachtingen koesteren
● leraren geloven in hun taalleervermogen door oefenkansen, biedt veiligheid en
geborgenheid
➔ Wat kunnen ze? Motivatie?
vb: Vanuit nieuwsgierigheid benadert meester Dany zijn leerlingen. Hij bevraagt hen over
hun leeservaringen met een boek.
, 2. Context rijk
⇨ leefwereld leerlingen aanreiken
⇨ concreet
● moeilijke woorden ook uitleggen (in context)
⇨ gekoppeld aan andere vakken
⇨ visuele en verbale ondersteuning
vb: Meester Dany biedt een rijk taalaanbod. Niet alleen vaktermen als ‘fictie’ en ‘non-fictie’
maar ook schooltaalwoorden als ‘onenigheid’, ‘een eenduidig besluit’, ‘aan het woord komen’
... komen aan bod.
3. functioneel
⇨ betekenisvol doel
● koppelen aan andere zaken → betrokkenheid
⇨ concreet eindresultaat
vb: De leerlingen van meester Dany krijgen niet zomaar de opdracht om fragmenten uit
boeken te lezen. Ze ervaren door dit gesprek erover wat het nut ervan is, nl. dat je door een
stukje te lezen een beeld kunt krijgen van het boek, wat je kan helpen om te bepalen of je
het boek helemaal wilt lezen. Meester Dany benoemt dit nut ook expliciet.
4. (inter)actief:
⇨ LK-LLN interactie
● persoonlijk taalaanbod (input) → stimuleren
⇨ LLN-LLN interactie
● samenwerken → homo - of heterogeen
vb: De kinderen krijgen kansen om taal actief en interactief te gebruiken. Ze doen aan
betekenisonderhandeling in hun groepje. Het gesprek wordt geleid door een kapitein, die
ieders spreekruimte bewaakt. Meester Dany zorgt ervoor dat elk groepje klassikaal aan de
beurt komt. Zo blijft iedereen betrokken. Hij herhaalt dit proces 2 keer.
5. ondersteuning
⇨ feedback (nu)
⇨ feed-up (gewenste leeruitkomst)
⇨ feed-forward (nodige stap vooruit-
➔ persoonlijk proces, om te differentiëren
vb: M
eester Dany reageert met humor op antwoorden van kinderen (bv. “Heb jij al eens een
draak zien passeren?”). Zo kunnen de leerlingen hun hypothese over ‘wat is fictie’ bijsturen.
6. impliciet en expliciet leren
DEEL 1 TAAL IN DE 21e EEUW + TAALONDERWIJS
TAALONDERWIJS
- Taal in het dagelijkse leven
⇒ communiceren
⇒ leren
⇒ nieuwe kennis toepassen
⇒ doelen bereiken
⇒ lezen
➜ Taal = krachtig bindmiddel
⇒ hulpmiddel deelname samenleving
= sleutelcompetentie a.d.v lees- en luistervaardigheid + schrift en spraak
- Functies in de school en samenleving
1. Conceptualiserende functie Zaken benoemen, ordenen en kennis
koppelen
= Hayat herkent het woord 'mummie' uit de
lessen wereldoriëntatie over het Oude
Egypte
2. Communicatieve functie Spreken, zaken duidelijk maken
= Leon praat met Seppe en Hamza over de
schooldag, het nieuwe zusje van Hamza en
Fortnite.
3. Expressieve functie Uitdrukking geven, gevoel uitdrukken,
creatief
= Jan die lacht als hij een high-five geeft
aan Lou.
4. Sociale functie Uiting tot welke groep je (wilt) horen
= in de judotraining van Leon en zijn
vrienden worden specifieke instructies
gegeven die typisch zijn voor
judobewegingen
Ondersteuning
, - Taalcompetentie
⇒ het geheel van talige kennis, vaardigheden en attitudes die nodig zijn om
geschreven, gesproken en multimodale teksten te begrijpen, te evalueren en te
gebruiken zodat
1. volwaardige deelname aan de samenleving wordt mogelijk
2. eigen doelen gerealiseerd worden
3. ontwikkeling van eigen kennis en mogelijkheden
- Taalcompetent
Taalkennis Taalsysteem en gebruik
Taalvaardig Luisteren, lezen en schrijven
Attitude Houding/ emoties t.o.v. taal en competenties
- Leren van/in/over taal
Van Met taal aan de slag
In Via taal andere zaken leren
Over Specifieke doelen en leerinhouden
(literatuur, betekenisvergroting)
ZEVEN PRINCIPES
1. Talige grondhouding:
⇒ Veilige oefen context
● durven fouten maken, experimenteren met taal
⇒ talige repertoire van leerlingen omarmen
● individueel leerproces: verschillend tempo / niveau / moedertaal
⇒ hoge verwachtingen koesteren
● leraren geloven in hun taalleervermogen door oefenkansen, biedt veiligheid en
geborgenheid
➔ Wat kunnen ze? Motivatie?
vb: Vanuit nieuwsgierigheid benadert meester Dany zijn leerlingen. Hij bevraagt hen over
hun leeservaringen met een boek.
, 2. Context rijk
⇨ leefwereld leerlingen aanreiken
⇨ concreet
● moeilijke woorden ook uitleggen (in context)
⇨ gekoppeld aan andere vakken
⇨ visuele en verbale ondersteuning
vb: Meester Dany biedt een rijk taalaanbod. Niet alleen vaktermen als ‘fictie’ en ‘non-fictie’
maar ook schooltaalwoorden als ‘onenigheid’, ‘een eenduidig besluit’, ‘aan het woord komen’
... komen aan bod.
3. functioneel
⇨ betekenisvol doel
● koppelen aan andere zaken → betrokkenheid
⇨ concreet eindresultaat
vb: De leerlingen van meester Dany krijgen niet zomaar de opdracht om fragmenten uit
boeken te lezen. Ze ervaren door dit gesprek erover wat het nut ervan is, nl. dat je door een
stukje te lezen een beeld kunt krijgen van het boek, wat je kan helpen om te bepalen of je
het boek helemaal wilt lezen. Meester Dany benoemt dit nut ook expliciet.
4. (inter)actief:
⇨ LK-LLN interactie
● persoonlijk taalaanbod (input) → stimuleren
⇨ LLN-LLN interactie
● samenwerken → homo - of heterogeen
vb: De kinderen krijgen kansen om taal actief en interactief te gebruiken. Ze doen aan
betekenisonderhandeling in hun groepje. Het gesprek wordt geleid door een kapitein, die
ieders spreekruimte bewaakt. Meester Dany zorgt ervoor dat elk groepje klassikaal aan de
beurt komt. Zo blijft iedereen betrokken. Hij herhaalt dit proces 2 keer.
5. ondersteuning
⇨ feedback (nu)
⇨ feed-up (gewenste leeruitkomst)
⇨ feed-forward (nodige stap vooruit-
➔ persoonlijk proces, om te differentiëren
vb: M
eester Dany reageert met humor op antwoorden van kinderen (bv. “Heb jij al eens een
draak zien passeren?”). Zo kunnen de leerlingen hun hypothese over ‘wat is fictie’ bijsturen.
6. impliciet en expliciet leren