Word order
[B1] De normale volgorde in een Engelse zin vind je in het volgende schema:
Wie doet wat/wie waar wanneer?
onderwerp werkwoord(en) lijdend voorwerp plaats tijd
Our boss gave a speech in the canteen yesterday.
Andrew was calculating the cost price on his laptop an hour ago.
Catherine cares for a dozen patients at her internship every day.
De werkwoorden in een zin staan vaak bij elkaar. Dit is het werkwoordelijk gezegde.
I have lived here since 2016.
Bij vragen komt er een werkwoord voor het onderwerp te staan. Dit wordt ook wel inversie
genoemd.
Is Sem at the office today?
Can you easily change your password?
Als je een vraag maakt met een vraagwoord
– who (wie), what (wat), where (waar), when (wanneer), why (waarom), how (hoe) en which (welke)
– staat het vraagwoord altijd aan het begin van de zin.
When does the meeting start?
Where can I find room 1.14?
Which colours do you like best: red, yellow or orange?
Why do you always wear jeans to work?
De vraagwoorden who, what en which kunnen het onderwerp van de vraag worden.
Vergelijk:
What happened next? (what = onderwerp; geen inversie)
What did he say? (he = onderwerp; inversie)
Tijdsbepalingen kunnen vooraan in een bevestigende zin staan, maar in vragen staan ze altijd
achteraan. Achteraan is dus altijd goed.
Last year my colleague spotted a mistake in the books.
My colleague spotted a mistake in the books last year.
Did your colleague spot a mistake in the books last year?
[B1] De normale volgorde in een Engelse zin vind je in het volgende schema:
Wie doet wat/wie waar wanneer?
onderwerp werkwoord(en) lijdend voorwerp plaats tijd
Our boss gave a speech in the canteen yesterday.
Andrew was calculating the cost price on his laptop an hour ago.
Catherine cares for a dozen patients at her internship every day.
De werkwoorden in een zin staan vaak bij elkaar. Dit is het werkwoordelijk gezegde.
I have lived here since 2016.
Bij vragen komt er een werkwoord voor het onderwerp te staan. Dit wordt ook wel inversie
genoemd.
Is Sem at the office today?
Can you easily change your password?
Als je een vraag maakt met een vraagwoord
– who (wie), what (wat), where (waar), when (wanneer), why (waarom), how (hoe) en which (welke)
– staat het vraagwoord altijd aan het begin van de zin.
When does the meeting start?
Where can I find room 1.14?
Which colours do you like best: red, yellow or orange?
Why do you always wear jeans to work?
De vraagwoorden who, what en which kunnen het onderwerp van de vraag worden.
Vergelijk:
What happened next? (what = onderwerp; geen inversie)
What did he say? (he = onderwerp; inversie)
Tijdsbepalingen kunnen vooraan in een bevestigende zin staan, maar in vragen staan ze altijd
achteraan. Achteraan is dus altijd goed.
Last year my colleague spotted a mistake in the books.
My colleague spotted a mistake in the books last year.
Did your colleague spot a mistake in the books last year?