1.1 introductie
Er bestaan 2 soorten elektrische lading:
- Positief
- Negatief
Twee voorwerpen met dezelfde lading: stoten elkaar af
Twee voorwerpen met verschillende lading: trekken elkaar aan
Neutrale voorwerpen: positieve lading is even groot als de negatieve lading.
Ze heffen elkaar op.
Geleiders: laten stroom door
Isolatoren: laten geen stroom door
Gesloten stroomkring: de elektrische energie loopt van minpool (duw
elektronen weg) naar de pluspool (trekt elektronen aan)
Ampèremeter: stroommeter, meet je de grootte van de stroom mee. (moet
door de meter heen, dus serie geschakeld worden)
Voltmeter: meet je spanning mee (parallel geschakeld worden)
1.2 energie en vermogen
Het elektrische vermogen: is de hoeveelheid elektrische energie die het
apparaat per seconde omzet.
Elektrische apparaten zetten elektrische energie om in: andere vormen
energie.
Rendement: hoe groot het deel van elektrische ingaande energie is, dat wel
nuttig wordt gebruikt. (meestal percentage)
E=P*t
E = energie in J
P = vermogen in W of J/s
t = tijd in s
η= Enuttig : Ein * 100%
rendement= nuttige uitgaande energie (J of kWh) : ingaande energie * 100%
Kan ook met vermogen (Pnuttig / Pin )
, 1.3 spanning en stroomsterkte
In metaal bestaat de elektrische stroom uit: bewegende vrije elektronen
In een vloeistof bestaat de elektrische stroom uit: bewegende ionen
Oorzaak van de beweging van vrije elektronen: spanning van de bron
Er loop alleen stroom door een apparaat: als het is aangesloten op een
gesloten stroomkring
Coulomb (C): de hoeveelheid lading die in één seconde door het apparaat gaat,
wordt aangegeven door de stroomsterkte (1 A = per seconde beweegt er 1 C
door het apparaat)
Het vermogen van een apparaat is evenredig met:
- Het aantal elektronen dat per seconde door het apparaat stroomt, dus met
stroomsterkte.
- De energie die elk elektron afgeeft, dus met de spanning.
I= Q : t
I = stroomsterkte = in A
Q = de lading in C
t = tijd is s
E= U * Q = U * I * t
E = elektrische energie in J
U = spanning in V
Q = lading in C
U = spanning in V
I = stroomsterkte in A
t = tijd in s
^De elektrische energie is evenredig met de spanning en evenredig met
de lading^
P= U * I
P = vermogen in W
U = spanning in V