Landschappen van Nederland
Geologie, bodem en landgebruik
A.G. Jongmans en anderen
Hoofdstuk 12: Het centrale rivierenlandschap
Stenen dammen, loodrecht op de rivier aangelegd, reguleren de stroming van de rivier. We noemen
ze kribben.
p.460 12.1 Het natuurlijke landschap
Ontstaan in Holoceen, bestaat uit afzettingen in meanderende stroomgordels van Rijn, Waal, IJsel en
Maas. Hoger gelegen, goed ontwaterde oeverwallen direct aan de rivier en lagergelegen, slechter
ontwaterde kommen op enige afstand daarvan. Stroomruggen (twee oeverwallen met daartussen
een dichtgeslibde bedding) liggen door verplaatsen van rivierlopen niet meer meteen aan de rivier.
Hoogteverschillen kommen en oeverwallen ongeveer 0,5 – 1,5 meter. Geleidelijk reliëf. Langs IJssel
sterk ontwikkelde meanderbochten reliëf goed zichtbaar. Tijdens Holoceen altijd vegetatie. Korte tijd
van bodemvorming.
Door verleggen van loop rivier sedimenten van verschillende ouderdom aan de oppervlakte. Veen in
de ondergrond. Voor incultuurname was de bodem natter, nesvaaggronden waren de belangrijkste
bodems. Na incultuurname afwatering en rijping van de ondergrond; inklinking en homogenisatie.
p.461 12.2 Het cultuurlandschap
12.2.1 Incultuurname
De eerste bewoners – Veel nutriënten in de bodem, aantrekkelijk woongebied. Plaats van vesting
bepaald door overstromingsgevaar. Bewoning vanaf Neolithicum. Oostelijk deel; woonplaatsen uit
Midden-Bronstijd. Eerste bewoning op oeverwallen, stroomruggen en rivierduinen. Bovenstrooms
veel bosgebieden, daardoor minder frequent overstromingen. In Romeinse Tijd oeverwallen en
stroomruggen dicht bewoond, Oude Rijn was noordgrens Romeinse Rijk.
1
Landschappen van Nederland
H12 Het centrale rivierenlandschap Wigcher Verstraete
Geologie, bodem en landgebruik
A.G. Jongmans en anderen
Hoofdstuk 12: Het centrale rivierenlandschap
Stenen dammen, loodrecht op de rivier aangelegd, reguleren de stroming van de rivier. We noemen
ze kribben.
p.460 12.1 Het natuurlijke landschap
Ontstaan in Holoceen, bestaat uit afzettingen in meanderende stroomgordels van Rijn, Waal, IJsel en
Maas. Hoger gelegen, goed ontwaterde oeverwallen direct aan de rivier en lagergelegen, slechter
ontwaterde kommen op enige afstand daarvan. Stroomruggen (twee oeverwallen met daartussen
een dichtgeslibde bedding) liggen door verplaatsen van rivierlopen niet meer meteen aan de rivier.
Hoogteverschillen kommen en oeverwallen ongeveer 0,5 – 1,5 meter. Geleidelijk reliëf. Langs IJssel
sterk ontwikkelde meanderbochten reliëf goed zichtbaar. Tijdens Holoceen altijd vegetatie. Korte tijd
van bodemvorming.
Door verleggen van loop rivier sedimenten van verschillende ouderdom aan de oppervlakte. Veen in
de ondergrond. Voor incultuurname was de bodem natter, nesvaaggronden waren de belangrijkste
bodems. Na incultuurname afwatering en rijping van de ondergrond; inklinking en homogenisatie.
p.461 12.2 Het cultuurlandschap
12.2.1 Incultuurname
De eerste bewoners – Veel nutriënten in de bodem, aantrekkelijk woongebied. Plaats van vesting
bepaald door overstromingsgevaar. Bewoning vanaf Neolithicum. Oostelijk deel; woonplaatsen uit
Midden-Bronstijd. Eerste bewoning op oeverwallen, stroomruggen en rivierduinen. Bovenstrooms
veel bosgebieden, daardoor minder frequent overstromingen. In Romeinse Tijd oeverwallen en
stroomruggen dicht bewoond, Oude Rijn was noordgrens Romeinse Rijk.
1
Landschappen van Nederland
H12 Het centrale rivierenlandschap Wigcher Verstraete