H12
KENMERKENDE ASPECTEN
De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddel en vormen van massaorganisatie
Het in de praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en
fascisme/nationaalsocialisme.
Het voeren van twee wereldoorlogen
Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden
De Duitse bezetting van Nederland
Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de
betrokkenheid van de burgerbevolking bij de oorlogvoering
Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme
BEGRIPPEN
accommodatie
antisemitisme
Appeasement politiek
bezetting
collaboratie
discriminatie
ethische politiek
fascisme
genocide
holocaust
leidersbeginsel
massavernietigingswapens
nationaalsocialisme
nazificatie
racisme
Shoah
zelfbeschikkingsrecht
zionisme
, 12.1. NAZI-DUITSLAND EN HET FACSIME IN EUROPA
In 1919 werd Duitsland een democratische republiek: de Weimarrepubliek. Het parlement was
echter sterk verdeeld en kon moeilijk tot besluiten komen. Hitler zag dit als een oorzaak voor de
ellendige staat van Duitsland.
Nationaalsocialisme ideologie van Hitler, een variant van het fascisme. Ging er vanuit dat de Oer-
Duitse (Germaanse) natie alleen met een krachtige leider (fürher) kon worden hersteld, waarbij zijn
gezag niet ter discussie stond (leidersbeginsel). Hitler werd in 1933 Rijkskanselier en hij verbood alle
politieke partijen behalve de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij (NSDAP).
Nazi ideeën werden via propaganda verspreid, onder leiding van Joseph Goebels. Hiervoor werden
alle communicatiemiddelen ingezet. De NSDAP organiseerde ook partijdagen, bedoeld om
aanwezigen te imponeren en een gevoel van verbondenheid te geven.
Communisme, democratie en kapitalisme werd als de vijand beschouwd. Duitse burgers die zich
verzetten tegen de nazi’s kregen te maken met terreur en geweld door de geheime staatspolitie en
knokploegen.
De Nazi partij was extreem antisemitisch. Haat tegen joden bestond allang, maar Hitler maakte het
ook racistisch. Hij stelde dat er verschillen tussen rassen waren en dat ze verschillend behandeld
moesten worden (discriminatie). Arische ras bovenaan en zigeuners/joden onderaan.
Veel joden werkten in de bankenwereld, hierom werden beschuldigd invloed te hebben op
het kapitalisme en schuldig te zijn voor de economische/politieke problemen in Duitsland.
Neurenberger wetten 1935: Joden mochten niet trouwen met niet-Joden. Ook verloren
joden burgerrechten
Kristalnacht 9/10 november 1938: georganiseerde aanval (pogrom) van nazi’s op Joden in
Duitsland. Synagogen, joodse winkels en huizen werden aangevallen en in brand gestoken.
Hitler had beloofd om de economische problemen op te lossen. Economische doelstellingen:
Volksgemeenschap: werknemers en werkgevers moesten dan ook samenwerken. Er waren
geen vakbonden maar één staatsorganisatie (Deutsche Arbeidsfront, DAF) die de
arbeidsvoorwaarde vaststelde. Dit moest klassenstrijd voorkomen en de nationale economie
versterken.
Werkloosheid bestrijden: Er werd een gemengde economie ingevoerd, waar er privé
eigendom was, maar de overheid fors in greep. Soms zelfs via nationalisatie. Werklozen
legde snelwegen aan en werkte in de wapenindustrie.
Geen afhankelijkheid van andere landen.
algemeen belang telde niet het individu.
Werkloosheid verdween, al maakte de overheid wel schulden. Onder leiding van Hitler was
Duitslands een totalitaire staat geworden.
KENMERKENDE ASPECTEN
De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddel en vormen van massaorganisatie
Het in de praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en
fascisme/nationaalsocialisme.
Het voeren van twee wereldoorlogen
Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden
De Duitse bezetting van Nederland
Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de
betrokkenheid van de burgerbevolking bij de oorlogvoering
Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme
BEGRIPPEN
accommodatie
antisemitisme
Appeasement politiek
bezetting
collaboratie
discriminatie
ethische politiek
fascisme
genocide
holocaust
leidersbeginsel
massavernietigingswapens
nationaalsocialisme
nazificatie
racisme
Shoah
zelfbeschikkingsrecht
zionisme
, 12.1. NAZI-DUITSLAND EN HET FACSIME IN EUROPA
In 1919 werd Duitsland een democratische republiek: de Weimarrepubliek. Het parlement was
echter sterk verdeeld en kon moeilijk tot besluiten komen. Hitler zag dit als een oorzaak voor de
ellendige staat van Duitsland.
Nationaalsocialisme ideologie van Hitler, een variant van het fascisme. Ging er vanuit dat de Oer-
Duitse (Germaanse) natie alleen met een krachtige leider (fürher) kon worden hersteld, waarbij zijn
gezag niet ter discussie stond (leidersbeginsel). Hitler werd in 1933 Rijkskanselier en hij verbood alle
politieke partijen behalve de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij (NSDAP).
Nazi ideeën werden via propaganda verspreid, onder leiding van Joseph Goebels. Hiervoor werden
alle communicatiemiddelen ingezet. De NSDAP organiseerde ook partijdagen, bedoeld om
aanwezigen te imponeren en een gevoel van verbondenheid te geven.
Communisme, democratie en kapitalisme werd als de vijand beschouwd. Duitse burgers die zich
verzetten tegen de nazi’s kregen te maken met terreur en geweld door de geheime staatspolitie en
knokploegen.
De Nazi partij was extreem antisemitisch. Haat tegen joden bestond allang, maar Hitler maakte het
ook racistisch. Hij stelde dat er verschillen tussen rassen waren en dat ze verschillend behandeld
moesten worden (discriminatie). Arische ras bovenaan en zigeuners/joden onderaan.
Veel joden werkten in de bankenwereld, hierom werden beschuldigd invloed te hebben op
het kapitalisme en schuldig te zijn voor de economische/politieke problemen in Duitsland.
Neurenberger wetten 1935: Joden mochten niet trouwen met niet-Joden. Ook verloren
joden burgerrechten
Kristalnacht 9/10 november 1938: georganiseerde aanval (pogrom) van nazi’s op Joden in
Duitsland. Synagogen, joodse winkels en huizen werden aangevallen en in brand gestoken.
Hitler had beloofd om de economische problemen op te lossen. Economische doelstellingen:
Volksgemeenschap: werknemers en werkgevers moesten dan ook samenwerken. Er waren
geen vakbonden maar één staatsorganisatie (Deutsche Arbeidsfront, DAF) die de
arbeidsvoorwaarde vaststelde. Dit moest klassenstrijd voorkomen en de nationale economie
versterken.
Werkloosheid bestrijden: Er werd een gemengde economie ingevoerd, waar er privé
eigendom was, maar de overheid fors in greep. Soms zelfs via nationalisatie. Werklozen
legde snelwegen aan en werkte in de wapenindustrie.
Geen afhankelijkheid van andere landen.
algemeen belang telde niet het individu.
Werkloosheid verdween, al maakte de overheid wel schulden. Onder leiding van Hitler was
Duitslands een totalitaire staat geworden.