Historisch context 3 Deelcontext 1 Duitse keizerrijk (1871-1918)
Duitse keizerrijk.
Ontstaan in 1871 na Duitse overwinning op Frankrijk
Koning van Pruisen: Wilhelm I, gekroond tot keizer.
Otto von Bismarck: rijkskanselier.
Duitsland sterk keizerrijk in diverse opzichten:
economisch door snelle industrialisatie mechanisering.
politiek en militair
Duitsland omringd door sterke mogendheden als Frankrijk en Engeland.
Buitenlands beleid Bismarck: Alliantiepolitiek verdragen sluiten met verschillende staten om
machtsevenwicht in Europa te handhaven.
Om machtsevenwicht in Afrika te verzekeren: Conferentie van Berlijn. (1884-1885)
Uiteindelijk leidde kolonisatiepolitiek van Europese grootmachten tot grote spanningen.
Nieuw tijdperk bij troonsbestijging keizer Wilhelm II (1888)
Bismarck ontslagen 1890.
Duitsland wilde belangrijker plaats op wereldtoneel: ‘Weltpolitik’
In eerste instantie gericht op overzees imperialisme.
Weltpolitik niet echt een succes, daarom blik meer op Europa zelf gericht.
Ambities hand in hand met militarisme.
Leidde tot (eerste) vlootwet in 1898 snelle groei van het aantal oorlogsschepen.
Verontrusting bij met name Engeland en Frankrijk.
Nieuwe bondgenoten werden gezocht en gevonden.
Rivaliteit kwam tot uitbarsting in Eerste Wereldoorlog (1914-1918).
Totale oorlog: zowel burgers als soldaten betrokken bij de oorlog.
Massale verliezen ( bv. Slag bij de Marne sept. 1914).
Herfst 1918: door verliezen onvrede onder Duitse bevolking.
9 november 1918: republiek werd uitgeroepen. (Weimarrepubliek)
11 november 1918: wapenstilstand einde WO I
Voorbeelden gekoppeld aan kenmerkende aspecten
- Industriële Revolutie
- Modern imperialisme
1884-1885 – De conferentie van Berlijn
Bismarck organiseerde de conferentie van Berlijn om te voorkomen dat de spanningen
tussen landen over koloniën tot een oorlog zouden leiden. Doel: spelregels vastleggen voor
westerse aanspraken op delen van Afrika. Wie een kolonie wilde hebben, moest die kolonie
ook effectief besturen. > Run op de laatste stukjes Afrika. Uiteindelijk had Duitsland ook
enkele stukken van Afrika in bezit.
1898 – De (eerste) vlootwet
De Rijksdag keurde op aandringen van Wilhelm II het plan goed voor de bouw van 19
slagschepen en 50 andere oorlogsschepen. De politici keurde dit goed omdat ze onder druk
stonden van het bedrijfsleven, burgers, en organisaties die aangesloten waren bij de Duitse
Vlootvereniging. Burgers wilden deel uitmaken van een sterke staat.
- Opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme,
confessionalisme, feminisme.
- Voeren van twee wereldoorlogen
1914 – De (eerste) Slag bij de Marne
Veldslag langs de Noord-Franse rivier de Marne. Begin 1e wereldoorlog. Duitse troepen
wilden door België de Fransen tot overgave dwingen, maar aan de Marne wisten Franse en
Britse troepen de Duitsers tot stilstand te brengen. > veel doden, gewonden, gevangenen.
Begin van een jarenlange loopgravenoorlog.
Duitse keizerrijk.
Ontstaan in 1871 na Duitse overwinning op Frankrijk
Koning van Pruisen: Wilhelm I, gekroond tot keizer.
Otto von Bismarck: rijkskanselier.
Duitsland sterk keizerrijk in diverse opzichten:
economisch door snelle industrialisatie mechanisering.
politiek en militair
Duitsland omringd door sterke mogendheden als Frankrijk en Engeland.
Buitenlands beleid Bismarck: Alliantiepolitiek verdragen sluiten met verschillende staten om
machtsevenwicht in Europa te handhaven.
Om machtsevenwicht in Afrika te verzekeren: Conferentie van Berlijn. (1884-1885)
Uiteindelijk leidde kolonisatiepolitiek van Europese grootmachten tot grote spanningen.
Nieuw tijdperk bij troonsbestijging keizer Wilhelm II (1888)
Bismarck ontslagen 1890.
Duitsland wilde belangrijker plaats op wereldtoneel: ‘Weltpolitik’
In eerste instantie gericht op overzees imperialisme.
Weltpolitik niet echt een succes, daarom blik meer op Europa zelf gericht.
Ambities hand in hand met militarisme.
Leidde tot (eerste) vlootwet in 1898 snelle groei van het aantal oorlogsschepen.
Verontrusting bij met name Engeland en Frankrijk.
Nieuwe bondgenoten werden gezocht en gevonden.
Rivaliteit kwam tot uitbarsting in Eerste Wereldoorlog (1914-1918).
Totale oorlog: zowel burgers als soldaten betrokken bij de oorlog.
Massale verliezen ( bv. Slag bij de Marne sept. 1914).
Herfst 1918: door verliezen onvrede onder Duitse bevolking.
9 november 1918: republiek werd uitgeroepen. (Weimarrepubliek)
11 november 1918: wapenstilstand einde WO I
Voorbeelden gekoppeld aan kenmerkende aspecten
- Industriële Revolutie
- Modern imperialisme
1884-1885 – De conferentie van Berlijn
Bismarck organiseerde de conferentie van Berlijn om te voorkomen dat de spanningen
tussen landen over koloniën tot een oorlog zouden leiden. Doel: spelregels vastleggen voor
westerse aanspraken op delen van Afrika. Wie een kolonie wilde hebben, moest die kolonie
ook effectief besturen. > Run op de laatste stukjes Afrika. Uiteindelijk had Duitsland ook
enkele stukken van Afrika in bezit.
1898 – De (eerste) vlootwet
De Rijksdag keurde op aandringen van Wilhelm II het plan goed voor de bouw van 19
slagschepen en 50 andere oorlogsschepen. De politici keurde dit goed omdat ze onder druk
stonden van het bedrijfsleven, burgers, en organisaties die aangesloten waren bij de Duitse
Vlootvereniging. Burgers wilden deel uitmaken van een sterke staat.
- Opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme,
confessionalisme, feminisme.
- Voeren van twee wereldoorlogen
1914 – De (eerste) Slag bij de Marne
Veldslag langs de Noord-Franse rivier de Marne. Begin 1e wereldoorlog. Duitse troepen
wilden door België de Fransen tot overgave dwingen, maar aan de Marne wisten Franse en
Britse troepen de Duitsers tot stilstand te brengen. > veel doden, gewonden, gevangenen.
Begin van een jarenlange loopgravenoorlog.
