Goederenrecht
Week 1
1. De student herkent de basisbegrippen vermogensrechten, zaken, (natuurlijke en burgerlijke)
vruchten, registergoederen en goede trouw in een casus.
Privaatrecht: Burgerlijk recht
Goederenrecht: Rechtsrelatie tussen een persoon en een goed
Goederen kan je in tweeën delen:
1. Zaken Er moet sprake zijn van menselijke beheersing en stoffelijke objecten
- Onroerende zaken: Artikel 3:3, lid 1 BW (grote schepen, vliegtuigen)
- Roerende zaken: Artikel 3:3, lid 2 BW (alle zaken die niet onroerend zijn)
2. Vermogensrecht Goederenrecht en verbintenissenrecht samen (recht met een waarde
die je in geld kan uitdrukken)
Verkeersopvatting: Maatschappelijk verkeer, hoe mensen met elkaar omgaan in de maatschappij.
Natuurlijke vruchten: Zaken die in het maatschappelijk verkeer wordt beschouwd als vrucht van
andere zaken (appel van een boom, pasgeboren kalf, art. 3:9, lid 1 BW)
Burgerlijke vrucht: Recht dat in het maatschappelijk verkeer wordt beschouwd als vrucht van
goederen (art. 3:9, lid 2 BW)
Registergoederen: Goederen waarvan de overdracht of vestiging in de daartoe bestemde openbare
registers moet worden ingeschreven (art. 3:10 BW)
Goede trouw: Je bent te goeder trouw als je niet wist en niet hoefde te weten dat feiten of het recht
waarop jouw goede trouw betrekking heeft, niet juist waren
Bestanddeel: Iets waarvan wij als maatschappij vinden dat het deel uitmaakt van een andere zaak
(zadel van een fiets).
Hoofdzaak: Je kan het weghalen zonder problemen, niets gaat kapot (openbaar register).
2. De student herkent de verschillen en overeenkomsten tussen absolute en relatieve rechten.
Absolute rechten: Recht dat een persoon op een goed kan hebben en dat ten opzichte van eenieder
geldt.
Een absoluut recht kan je tegenover iedereen uitvoeren; een ander mag geen inbreuk maken op
een absoluut recht
Zaaksgevolg (driot de suite): Recht volgt de zaak, blijft op een goed bestaan.
Prioriteitsbeginsel (driot de priorite): Eerste absolute recht heeft voorrang.
Bevoorrechte positie (driot de préference): Bedrijf gaat failliet terwijl jouw goed daar is, dan krijg je
het goed alsnog terug.
Volledig recht: Meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben (eigendomsrecht)
Beperkt recht: Recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht, dat met het beperkte recht is
bezwaard.
, Relatieve rechten: Persoonlijke rechten, recht dat slechts tegenover een bepaalde persoon werkt;
geldt niet ten opzichte van eenieder (bijv. je leent een boek aan iemand, dan gelden de rechten
alleen ten opzichte van dat persoon, vorderingsrecht)
3. De student duidt de beginselen van het goederenrecht binnen een casus.
Zaaksgevolg driot de suite
Prioriteitsbeginsel driot de priorite
Bevoorrechte positie driot de preference
Zaaksgevolg houdt in dat het absolute recht op een goed blijft bestaan, ook al bevindt dat
goed zich niet meer in de macht van de rechthoudende.
Prioriteitsbeginsel is wanneer er meer dan 1 absoluut recht op een goed rust, dan gaat het
eerder gevestigde absolute recht voor een later gevestigd absoluut recht.
Bevoorrechte positie is wanneer er bij een faillissement van een ander, de rechthebbende
de bevoorrechte positie over het goed in.
Week 1
1. De student herkent de basisbegrippen vermogensrechten, zaken, (natuurlijke en burgerlijke)
vruchten, registergoederen en goede trouw in een casus.
Privaatrecht: Burgerlijk recht
Goederenrecht: Rechtsrelatie tussen een persoon en een goed
Goederen kan je in tweeën delen:
1. Zaken Er moet sprake zijn van menselijke beheersing en stoffelijke objecten
- Onroerende zaken: Artikel 3:3, lid 1 BW (grote schepen, vliegtuigen)
- Roerende zaken: Artikel 3:3, lid 2 BW (alle zaken die niet onroerend zijn)
2. Vermogensrecht Goederenrecht en verbintenissenrecht samen (recht met een waarde
die je in geld kan uitdrukken)
Verkeersopvatting: Maatschappelijk verkeer, hoe mensen met elkaar omgaan in de maatschappij.
Natuurlijke vruchten: Zaken die in het maatschappelijk verkeer wordt beschouwd als vrucht van
andere zaken (appel van een boom, pasgeboren kalf, art. 3:9, lid 1 BW)
Burgerlijke vrucht: Recht dat in het maatschappelijk verkeer wordt beschouwd als vrucht van
goederen (art. 3:9, lid 2 BW)
Registergoederen: Goederen waarvan de overdracht of vestiging in de daartoe bestemde openbare
registers moet worden ingeschreven (art. 3:10 BW)
Goede trouw: Je bent te goeder trouw als je niet wist en niet hoefde te weten dat feiten of het recht
waarop jouw goede trouw betrekking heeft, niet juist waren
Bestanddeel: Iets waarvan wij als maatschappij vinden dat het deel uitmaakt van een andere zaak
(zadel van een fiets).
Hoofdzaak: Je kan het weghalen zonder problemen, niets gaat kapot (openbaar register).
2. De student herkent de verschillen en overeenkomsten tussen absolute en relatieve rechten.
Absolute rechten: Recht dat een persoon op een goed kan hebben en dat ten opzichte van eenieder
geldt.
Een absoluut recht kan je tegenover iedereen uitvoeren; een ander mag geen inbreuk maken op
een absoluut recht
Zaaksgevolg (driot de suite): Recht volgt de zaak, blijft op een goed bestaan.
Prioriteitsbeginsel (driot de priorite): Eerste absolute recht heeft voorrang.
Bevoorrechte positie (driot de préference): Bedrijf gaat failliet terwijl jouw goed daar is, dan krijg je
het goed alsnog terug.
Volledig recht: Meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben (eigendomsrecht)
Beperkt recht: Recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht, dat met het beperkte recht is
bezwaard.
, Relatieve rechten: Persoonlijke rechten, recht dat slechts tegenover een bepaalde persoon werkt;
geldt niet ten opzichte van eenieder (bijv. je leent een boek aan iemand, dan gelden de rechten
alleen ten opzichte van dat persoon, vorderingsrecht)
3. De student duidt de beginselen van het goederenrecht binnen een casus.
Zaaksgevolg driot de suite
Prioriteitsbeginsel driot de priorite
Bevoorrechte positie driot de preference
Zaaksgevolg houdt in dat het absolute recht op een goed blijft bestaan, ook al bevindt dat
goed zich niet meer in de macht van de rechthoudende.
Prioriteitsbeginsel is wanneer er meer dan 1 absoluut recht op een goed rust, dan gaat het
eerder gevestigde absolute recht voor een later gevestigd absoluut recht.
Bevoorrechte positie is wanneer er bij een faillissement van een ander, de rechthebbende
de bevoorrechte positie over het goed in.