Perspectieven op bewegen
3 doelstellingen bewegingsonderwijs:
- Leren deelnemen aan bewegingsactiviteiten. Optimaliseren (begeleiden;
bewegingsmogelijkheden vergroten).
Bewegingsdoelen = leerdoelen m.b.t. de uitvoering.
- Leren met anderen deel te nemen aan bewegingssituaties. Organiseren (het op
gang houden van de les).
Reguleringsdoelen = leerdoelen voor kinderen m.b.t. de organisatie van de les.
- Leren op eigen wijze met anderen deel te nemen aan bewegingssituaties.
Ontplooien (het waarderen van de beleving van de kinderen).
Belevingsdoelen = leerdoelen m.b.t. de beleving (het kind geeft aan dat het iets
niet durft, winnen/verliezen, succeservaringen).
3 fases lesgeven:
- Voorbereiden. doelstelling, beginsituatie, lesinhoud, concretisering.
- Begeleiden.
- Evalueren.
! 5 voorbereidingen van bewegingssituaties (AARDE):
- Activiteitomschrijving (de bewegingsactiviteit: uitvoerig omschreven).
- Arrangement (opstelling van materialen en personen).
- Regels (afspraken over functies en functiewisselingen).
- Doelen (wat de leerkracht beoogt te bereiken)
- Extra’s (differentiatie).
3 organisatievormen:
- De klassikale les. kijkles (een klein groepje doet iets nieuws voor; de rest kijkt),
doeles (alle kinderen doen dezelfde activiteit), ! copyles (de kinderen doen
zelfstandig in verschillende groepjes eenzelfde soort activiteit).
- De groepjesles. (starten: klaarzetten/ontvangen, uitleggen en groeperen, op gang
houden en wisselen, afsluiten en opruimen)
- De vrije les. (6 tot 10 verschillende, bekende activiteiten, meer werkplaatsen dan
kinderen, duidelijke wachtplaatsen, eenvoudige regels)
Stroomvorm: alle kinderen doen ‘als een treintje’ alle activiteiten in een lange rij achter
elkaar. Voordeel: iedereen komt snel aan de beurt dus er zijn weinig ‘toeschouwers’.
Nadeel: vaak maar één weg, dus maar één niveau.
! 5 W’s: wie, wat, waar, wanneer en wat daarna.
PPD: praatje, plaatje, daadje.
Plaatje = arrangement en voorbeeld.
Praatje = verbale toelichting.
Daadje = extra informatie die gegeven wordt als de kinderen aan de gang zijn.
Op gang houden van de les: loop ‘t (veiligheid, conflicthantering), lukt ‘ t, leeft ‘t.
Conflicthantering (orde): negeren, relativeren (aandacht op iets anders, zelf meedoen,
etc.), onderdrukken (aan de kant zetten, etc.) of oplossen (compromis).
3 doelstellingen bewegingsonderwijs:
- Leren deelnemen aan bewegingsactiviteiten. Optimaliseren (begeleiden;
bewegingsmogelijkheden vergroten).
Bewegingsdoelen = leerdoelen m.b.t. de uitvoering.
- Leren met anderen deel te nemen aan bewegingssituaties. Organiseren (het op
gang houden van de les).
Reguleringsdoelen = leerdoelen voor kinderen m.b.t. de organisatie van de les.
- Leren op eigen wijze met anderen deel te nemen aan bewegingssituaties.
Ontplooien (het waarderen van de beleving van de kinderen).
Belevingsdoelen = leerdoelen m.b.t. de beleving (het kind geeft aan dat het iets
niet durft, winnen/verliezen, succeservaringen).
3 fases lesgeven:
- Voorbereiden. doelstelling, beginsituatie, lesinhoud, concretisering.
- Begeleiden.
- Evalueren.
! 5 voorbereidingen van bewegingssituaties (AARDE):
- Activiteitomschrijving (de bewegingsactiviteit: uitvoerig omschreven).
- Arrangement (opstelling van materialen en personen).
- Regels (afspraken over functies en functiewisselingen).
- Doelen (wat de leerkracht beoogt te bereiken)
- Extra’s (differentiatie).
3 organisatievormen:
- De klassikale les. kijkles (een klein groepje doet iets nieuws voor; de rest kijkt),
doeles (alle kinderen doen dezelfde activiteit), ! copyles (de kinderen doen
zelfstandig in verschillende groepjes eenzelfde soort activiteit).
- De groepjesles. (starten: klaarzetten/ontvangen, uitleggen en groeperen, op gang
houden en wisselen, afsluiten en opruimen)
- De vrije les. (6 tot 10 verschillende, bekende activiteiten, meer werkplaatsen dan
kinderen, duidelijke wachtplaatsen, eenvoudige regels)
Stroomvorm: alle kinderen doen ‘als een treintje’ alle activiteiten in een lange rij achter
elkaar. Voordeel: iedereen komt snel aan de beurt dus er zijn weinig ‘toeschouwers’.
Nadeel: vaak maar één weg, dus maar één niveau.
! 5 W’s: wie, wat, waar, wanneer en wat daarna.
PPD: praatje, plaatje, daadje.
Plaatje = arrangement en voorbeeld.
Praatje = verbale toelichting.
Daadje = extra informatie die gegeven wordt als de kinderen aan de gang zijn.
Op gang houden van de les: loop ‘t (veiligheid, conflicthantering), lukt ‘ t, leeft ‘t.
Conflicthantering (orde): negeren, relativeren (aandacht op iets anders, zelf meedoen,
etc.), onderdrukken (aan de kant zetten, etc.) of oplossen (compromis).