College 1
Interventie: ingrijpen om gang van zaken (bv. gedrag) positief te beïnvloeden.
- Psychologische behandeling: interventies voor psychologisch doel &
kwaliteitsaanduiding (systematisch gepland en uitgevoerd).
o Psychotherapeutische behandeling = specifieke vorm (gericht op herstel).
- DIRE: diagnostiek, indicatie (doel/plan), remedie (interventies), evaluatie.
Medisch model (cliënt passief): objectieve, context-onafhankelijke verklaring (zoals ziekte)
effect bepaald door interventies.
Coping-model (cliënt actief): juist contextualiseren & cliënt zelf ook eigenaar maken van
probleem (moraliseren) alle stappen zijn interventie en belangrijk voor effect.
- KLOP model: klacht = (lijf) × omstandigheden (nu) × persoonlijke stijl (bv. coping).
o Probleem begrijpelijk maken.
o Dijk metafoor: dijk (P) met zwakke plekken, zeewater (O) als dit te hoog
wordt is er overstroming (K).
Behandeling = dijk versterken.
- 3C model: gezondheid dimensies challenges (bv. ziekte), coping en context.
- Oplossingsgericht werken met positieve gezondheid (radicaal): cliënt als expert,
focus op ‘waar wil je naartoe’ (niet waar je vandaan komt).
o Hulpvraag positief formuleren & vragen hoe cliënt en anderen het zouden
merken (doel = kleine veranderingen).
o Bv. wondervraag of schaalvragen (0-10, bv. waar sta je nu en wat is +1?).
College 2
Onsuccesvolle patiënt-factoren:
- Niet aanmelden (12% heeft diagnose, maar de helft zoekt hulp).
- Drop-out (psychotherapie 50%, CGT 15%) resultaat is dan 40% slechter.
o Onafhankelijk van welke As I stoornis.
o Vaker bij ernstige of juist weinig klachten & bij onvrede over therapeut-relatie.
o 40% losstaande reden (bv. verhuizen).
- Weinig herstel (psychotherapie 42%, CGT 30%). En 10% verslechtert.
o As I van groot belang.
Co-morbide As II = tegenstrijdige bevindingen.
o Ernst van klacht voorspelt 25% van nameting.
o Eerder bij slechtere band met therapeut & minder motivatie/huiswerk doen.
- Terugval (CGT 10%).
o Betere nameting = vaak ook betere follow-up.
o Eerder bij sommige As I stoornissen.
, Therapeut-factoren:
- Training = beter effect.
- Therapeut drift: te veel meegaan met ‘om therapie heen praten’ van cliënt.
o Slechter effect.
- Professionele twijfel: als therapeut twijfelt over zijn werk/keuzes (kritisch).
o Beter effect.
- Betere band ervaren door cliënt = beter effect.
o Na sessie 3 stabiel & hoge correlaties (bv. warm, betrouwbaar, expertise).
- Meer ervaring = gemengd effect.
- Supervisie voor therapeut = geen aangetoond effect op cliënten.
Empirisch ondersteunde behandeling: meerdere keren aangetoond dat het beter werkt dan
andere behandeling / wachtlijst (dus niet per se de beste).
- Meerdere gevonden voor 58 stoornissen (1/3 van DSM, maar 70% van GGZ).
‘Ik’ is gefragmenteerd in systemen:
- Propositionele representatie (foute) informatie.
o Kun je met woorden herstellen (bv. geen giftige slangen in NL).
- Associatieve representatie onmiddellijke reactie op stimuli (bv. hond angst).
o Veranderen door ervaring.
- Schematische representatie holistische ideeën (bv. ‘ik ben dom’).
o Nieuwe ideeën bouwen door meerdere sessies.
Gelegitimeerde macht van therapeut: dat cliënt zich in goede handen voelt (beïnvloedbaar).
College 3
Na hersenschade eerst medische/fysieke focus, ‘onzichtbare’ gevolgen vaak later behandeld.
- Herstel = vooruitgang in functioneren t.o.v. vlak na hersenletsel.
- Spontaan herstel vooral in eerste 3-4 maanden.
o Kan als injury induced change (als reactie op letsel).
o Lastig te onderscheiden van herstel door ervaring (dagelijks leven als
informele training) en gedragscompensatie.
Factoren bij spontaan herstel:
- Redundante connectiviteit: meerdere routes voor zelfde resultaat (routes kunnen
ook veranderen in overdrachtssterkte).
o Na hersenschade meer bilaterale activatie. Niet bekend of andere hemisfeer
helpt bij herstel of (ongewenst) minder geremd is.
Interventie: ingrijpen om gang van zaken (bv. gedrag) positief te beïnvloeden.
- Psychologische behandeling: interventies voor psychologisch doel &
kwaliteitsaanduiding (systematisch gepland en uitgevoerd).
o Psychotherapeutische behandeling = specifieke vorm (gericht op herstel).
- DIRE: diagnostiek, indicatie (doel/plan), remedie (interventies), evaluatie.
Medisch model (cliënt passief): objectieve, context-onafhankelijke verklaring (zoals ziekte)
effect bepaald door interventies.
Coping-model (cliënt actief): juist contextualiseren & cliënt zelf ook eigenaar maken van
probleem (moraliseren) alle stappen zijn interventie en belangrijk voor effect.
- KLOP model: klacht = (lijf) × omstandigheden (nu) × persoonlijke stijl (bv. coping).
o Probleem begrijpelijk maken.
o Dijk metafoor: dijk (P) met zwakke plekken, zeewater (O) als dit te hoog
wordt is er overstroming (K).
Behandeling = dijk versterken.
- 3C model: gezondheid dimensies challenges (bv. ziekte), coping en context.
- Oplossingsgericht werken met positieve gezondheid (radicaal): cliënt als expert,
focus op ‘waar wil je naartoe’ (niet waar je vandaan komt).
o Hulpvraag positief formuleren & vragen hoe cliënt en anderen het zouden
merken (doel = kleine veranderingen).
o Bv. wondervraag of schaalvragen (0-10, bv. waar sta je nu en wat is +1?).
College 2
Onsuccesvolle patiënt-factoren:
- Niet aanmelden (12% heeft diagnose, maar de helft zoekt hulp).
- Drop-out (psychotherapie 50%, CGT 15%) resultaat is dan 40% slechter.
o Onafhankelijk van welke As I stoornis.
o Vaker bij ernstige of juist weinig klachten & bij onvrede over therapeut-relatie.
o 40% losstaande reden (bv. verhuizen).
- Weinig herstel (psychotherapie 42%, CGT 30%). En 10% verslechtert.
o As I van groot belang.
Co-morbide As II = tegenstrijdige bevindingen.
o Ernst van klacht voorspelt 25% van nameting.
o Eerder bij slechtere band met therapeut & minder motivatie/huiswerk doen.
- Terugval (CGT 10%).
o Betere nameting = vaak ook betere follow-up.
o Eerder bij sommige As I stoornissen.
, Therapeut-factoren:
- Training = beter effect.
- Therapeut drift: te veel meegaan met ‘om therapie heen praten’ van cliënt.
o Slechter effect.
- Professionele twijfel: als therapeut twijfelt over zijn werk/keuzes (kritisch).
o Beter effect.
- Betere band ervaren door cliënt = beter effect.
o Na sessie 3 stabiel & hoge correlaties (bv. warm, betrouwbaar, expertise).
- Meer ervaring = gemengd effect.
- Supervisie voor therapeut = geen aangetoond effect op cliënten.
Empirisch ondersteunde behandeling: meerdere keren aangetoond dat het beter werkt dan
andere behandeling / wachtlijst (dus niet per se de beste).
- Meerdere gevonden voor 58 stoornissen (1/3 van DSM, maar 70% van GGZ).
‘Ik’ is gefragmenteerd in systemen:
- Propositionele representatie (foute) informatie.
o Kun je met woorden herstellen (bv. geen giftige slangen in NL).
- Associatieve representatie onmiddellijke reactie op stimuli (bv. hond angst).
o Veranderen door ervaring.
- Schematische representatie holistische ideeën (bv. ‘ik ben dom’).
o Nieuwe ideeën bouwen door meerdere sessies.
Gelegitimeerde macht van therapeut: dat cliënt zich in goede handen voelt (beïnvloedbaar).
College 3
Na hersenschade eerst medische/fysieke focus, ‘onzichtbare’ gevolgen vaak later behandeld.
- Herstel = vooruitgang in functioneren t.o.v. vlak na hersenletsel.
- Spontaan herstel vooral in eerste 3-4 maanden.
o Kan als injury induced change (als reactie op letsel).
o Lastig te onderscheiden van herstel door ervaring (dagelijks leven als
informele training) en gedragscompensatie.
Factoren bij spontaan herstel:
- Redundante connectiviteit: meerdere routes voor zelfde resultaat (routes kunnen
ook veranderen in overdrachtssterkte).
o Na hersenschade meer bilaterale activatie. Niet bekend of andere hemisfeer
helpt bij herstel of (ongewenst) minder geremd is.