Grammar future, first conditional, adjectives and adverbs
Grammar future
Er zijn 4 werkwoorden om over de toekomst te praten namelijk:
- to be going to
- shall/will
- present simple
- present continuous
De present simple gebruik je voor dingen die volgens schema gaan
gebeuren.
Voorbeeld:
The bus leaves at 7.28 p.m. = De bus vertrekt om 19.28 uur.
De present simple is de tegenwoordige tijd, dus zet je de werkwoorden
neer in de tegenwoordige tijd, in het voorbeeld is dat leaves.
De present continuous gebruik je voor dingen die gepland zijn en vrijwel
zeker gaan gebeuren. Je hebt er bijvoorbeeld al dingen voor geregeld.
Voorbeeld: