Hoofdstuk 1 → Stofhoeveelheid
● De relatieve atoommassa (Ar) is de verhouding tussen de werkelijke massa (m)
van een atoom en de eenheidsmassa (u)
- Ar = 𝑚
𝑢
● De relatieve atoommassa (Ar) kan voor elke atoomsoort worden afgelezen in het
PSE
● De relatieve molecuulmassa (Mr) ⇾ verhouding tussen de werkelijke massa (m)
van een molecule en de eenheidsmassa (u).
𝑚
- Mr =
𝑢
● De relatieve molecuulmassa kan worden berekend door de relatieve atoommassa’s
van alle atomen in de molecule op te tellen.
De mol is de eenheid van de grootheid stofhoeveelheid (n) en wordt gebruikt om een groot
aantal deeltjes (N) (atomen, moleculen, ionen, …) aan te duiden.
1 mol bevat exact 6,02 · 1023 deeltjes. Deze constante is de constante van Avogadro (Na).
𝑁
- n=
𝑁𝑎
De molaire massa (M) is de massa van 1 mol deeltjes uitgedrukt in gram. Ze heeft dezelfde
getalwaarde als de relatieve atoommassa of molecuulmassa van het betreffende deeltje en
𝑔
wordt uitgedrukt in .
𝑚𝑜𝑙
𝑚
- n=
𝑀
, Het molair gasvolume (Vm) is het volume dat 1 mol gas zal innemen.
𝑙
Bij normomstandigheden (273 K; 1013 hPa) is het molair gasvolume gelijk aan 22,4 .
𝑚𝑜𝑙
𝑉
- n=
𝑉𝑚
Hoofdstuk 2 → Concentratie bij oplossingen
● De concentratie van een oplossing is afhankelijk van twee factoren: de hoeveelheid
opgeloste stof en het totaalvolume van de oplossing.
● De hoeveelheid stof kan worden uitgedrukt als een massa (m) of als een
stofhoeveelheid (n).
● De massaconcentratie (cm) is de verhouding tussen de massa (m)opgeloste stof en
het totaalvolume (V) van de oplossing.
𝑚
- cm =
𝑉