Wereld waarnemen
H1 : Planten
1. Een plant herkennen als je ze ziet
Evolutionaire lijn
3 domeinen 6 rijken
● Eukaryoten = goede kern
○ bestaat uit protisten, planten , dieren en zwammen
○ protisten zijn voorouders van planten , dieren en zwammen
Kenmerken van een plant
● Het is een eukaryoot = meercellig met celkern
● Celorganellen : bv. bladgroenkorrels, kern, mitochondriën…
● Autotroof = (kan zelf voeding aanmaken) d.m.v. bladgroenkorrels aan fotosynthese doen
● Celwand
, 2. Planten kennen (ook) een evolutie
● voorouders waren de (krans)wieren → autotrofe protisten
● van het leven op het water → het leven op het land : aanpassingen nodig
aanpassingen in de bouw
● Vaatweefsel voor transport stoffen → want ze hebben geen wortels
● Waslaagje / cuticula tegen uitdroging
● Steunweefsel voor rechtopstaande groei (licht!) → verhouten van celwand voor stevigheid
aanpassingen in voortplanting
● nieuwe methodes om zaadcellen over te brengen → gebeurde eerst via water
● embryo’s blijven tijde in moederplant
3. Een indeling in grote groepen
= Afstammingsschema of cladogram
● Mossen, Wolfsklauwen, Varens, Naaktzadigen en Bedektzadigen = landplanten
= ontwikkelde embryo blijft tijdje in moederplant
● Na mossen praten we ook over vaatplanten = vaatweefsel ontstaat
● Na Varens praten we over zaadplanten = zaden ontstaan
,Mossen
● kernidee : nog niet zo goed aangepast aan leven op land, lijken nog op voorouders ( wieren)7
● Afdeling mossen
○ Klassen van de levermossen
○ Klasse van de hauwmossen
○ Klasse van de bladmossen
Kenmerken
● Geen wortels, wel rizoïden ( = wortelachtige structuur met vasthectingsfunctie)
● staan met veel dicht bij elkaar → water kunnen vasthouden tussen hen in
● thallus = ‘stengelachtig’ en ‘bladachtige’ structuren
● Opname mineralen en voedingsstoffen via bladeren / thallus
● Zwak ontwikkeld geleidingsysteem
● staan op vochtige plaatsen → geen wortels, niet goed aangepast
● voortplanten met behulp van sporen
Levermossen
● soort parapluutjes = sporendragers
● soort bekertjes = broedbeker met daarin broedknoppen
○ als er een waterdruppel in broedknop valt , gaat broedknop uitvliegen en kan dit
opnieuw uitgroeien tot een levermos
, Bladmossen
● afbeelding rechtsboven = sporendragers
● grote afbeelding = bladeren + stengel
Levenscyclus bladmos
● beginnend bij sporen
○ sporen → voorkiem → mosplantje
● mosplantje
○ vrouwelijk mosplantjes = eicellen & mannelijke
mosplantjes = zaadcellen
○ zaadcellen en eicellen samen → genetisch materiaal komt
samen
○ uit deze bevruchting groeit sporendrager
● sporendrager → opnieuw sporen produceren
H1 : Planten
1. Een plant herkennen als je ze ziet
Evolutionaire lijn
3 domeinen 6 rijken
● Eukaryoten = goede kern
○ bestaat uit protisten, planten , dieren en zwammen
○ protisten zijn voorouders van planten , dieren en zwammen
Kenmerken van een plant
● Het is een eukaryoot = meercellig met celkern
● Celorganellen : bv. bladgroenkorrels, kern, mitochondriën…
● Autotroof = (kan zelf voeding aanmaken) d.m.v. bladgroenkorrels aan fotosynthese doen
● Celwand
, 2. Planten kennen (ook) een evolutie
● voorouders waren de (krans)wieren → autotrofe protisten
● van het leven op het water → het leven op het land : aanpassingen nodig
aanpassingen in de bouw
● Vaatweefsel voor transport stoffen → want ze hebben geen wortels
● Waslaagje / cuticula tegen uitdroging
● Steunweefsel voor rechtopstaande groei (licht!) → verhouten van celwand voor stevigheid
aanpassingen in voortplanting
● nieuwe methodes om zaadcellen over te brengen → gebeurde eerst via water
● embryo’s blijven tijde in moederplant
3. Een indeling in grote groepen
= Afstammingsschema of cladogram
● Mossen, Wolfsklauwen, Varens, Naaktzadigen en Bedektzadigen = landplanten
= ontwikkelde embryo blijft tijdje in moederplant
● Na mossen praten we ook over vaatplanten = vaatweefsel ontstaat
● Na Varens praten we over zaadplanten = zaden ontstaan
,Mossen
● kernidee : nog niet zo goed aangepast aan leven op land, lijken nog op voorouders ( wieren)7
● Afdeling mossen
○ Klassen van de levermossen
○ Klasse van de hauwmossen
○ Klasse van de bladmossen
Kenmerken
● Geen wortels, wel rizoïden ( = wortelachtige structuur met vasthectingsfunctie)
● staan met veel dicht bij elkaar → water kunnen vasthouden tussen hen in
● thallus = ‘stengelachtig’ en ‘bladachtige’ structuren
● Opname mineralen en voedingsstoffen via bladeren / thallus
● Zwak ontwikkeld geleidingsysteem
● staan op vochtige plaatsen → geen wortels, niet goed aangepast
● voortplanten met behulp van sporen
Levermossen
● soort parapluutjes = sporendragers
● soort bekertjes = broedbeker met daarin broedknoppen
○ als er een waterdruppel in broedknop valt , gaat broedknop uitvliegen en kan dit
opnieuw uitgroeien tot een levermos
, Bladmossen
● afbeelding rechtsboven = sporendragers
● grote afbeelding = bladeren + stengel
Levenscyclus bladmos
● beginnend bij sporen
○ sporen → voorkiem → mosplantje
● mosplantje
○ vrouwelijk mosplantjes = eicellen & mannelijke
mosplantjes = zaadcellen
○ zaadcellen en eicellen samen → genetisch materiaal komt
samen
○ uit deze bevruchting groeit sporendrager
● sporendrager → opnieuw sporen produceren